Onthoofding van Joannes de Doper
(Mt. 14, 3-12; Mk. 6, 17-29; Lk. 3, 19-20).
1011.
8 januari. –
Ik zag hedenmiddag een rijke smulpartij in de zaal van Herodes;
de zaal was open naar de zijde van de hoger gelegen feestzaal van
de vrouwen, zodat door deze open zijde het gehele tafereel van de
rijk geklede, etende, spelende en giechelende vrouwen dwars over
het binnenhof in een schuin spiegelvlak viel; ik vermoed dat het
water was, want te allen kante sprongen tussen boom- en
struikgewas en bloemenpiramiden fijne stralen welriekend water
omhoog. Nadat men goed gegeten had, baden de gasten Herodes
om Salome nogmaals te laten dansen. Hierop ruimde men in het
midden de nodige plaats daarvoor in en men ging rondom tegen
de wanden zitten (op de muurbanken). Herodes en enige
vertrouwelingen naast hem zaten op een verheven plaats. Alleen
zulke vertrouwelingen die Herodianen waren kwamen in
aanmerking voor die voorrang en ik meen dat ook de tetrarch
Filippus onder hen was. Alleen Herodes zat op een troon.
Nu verscheen Salome met enige danseressen; ze was weer zeer
schaamteloos en doorzichtig gekleed; haar borst rustte op banden;
haar haren waren gedeeltelijk gevlochten en ertussen staken
parelen en edelstenen; gedeeltelijk golfden ze als lokken om haar
gelaat en op haar schouders; zij droeg een kroon; zij danste in het
midden en haar gezellinnen om haar heen. Deze dans is niet zo
wild en vlug als onze boerendansen hier te lande; maar het is een
bestendig wiegen, buigen en draaien van het lichaam, zo
plooibaar alsof zij er geen beenderen in hadden; en nauwelijks
staan zij in deze houding, of zij hebben reeds weer een andere
aangenomen; het is een gedurig lenig wiegen en buigen en draaien
als van een slang. Daarbij hebben zij kransen en doeken in de
handen, die zij rondom zich zwaaien en draaien.
Fascikel 21
1887
|