wroeging en liep als een waanzinnige de verwijderdste kamers in
en uit. Het feest ging ondertussen voort zijn gang.
1012.
Joannes was in gebed. De scherprechter en zijn knecht lieten de
beide soldaten die de toegang van zijn gevangenis bewaakten,
mee binnentreden. De soldaten hadden fakkels bij zich, maar bij
Joannes zag ik alles zo vol licht, dat de vlam van de fakkels mij
als een kaars bij klaren dage voorkwam.
Salome wachtte in de voorplaatsen van de uitgestrekte gevangenis
met een dienstmeid, die aan de scherprechter een schotel, bedekt
met een rode doek, overhandigd had. De scherprechter sprak tot
Joannes: “Koning Herodes gaf mij opdracht uw hoofd op deze
schotel aan zijn dochter Salome te brengen.”
Maar Joannes liet hem niet verder spreken; hij bleef geknield en
wendde, terwijl de scherprechter nader trad, het hoofd naar hem
toe en sprak deze woorden: “Ik wist waarom gij komt! gij zijt
mijn gasten, die ik sedert lang verwacht. Wist ge wat ge doet, ge
zoudt het niet doen; ik ben gereed!” Na deze woorden wendde hij
zijn hoofd van de beul af en bad voort vóór de steen, waarvóór hij
altijd geknield bad.
Nu onthoofde de scherprechter hem met een werktuig, dat ik
nergens beter mee kan vergelijken dan met een vossenval, want
een ijzeren ring werd hem om de schouders gelegd, en op een
stoot of duw van de scherprechter sprongen messen los, die zijn
hals doorsneden en in één ogenblik het hoofd van de romp
afrukten.
Het lichaam bleef geknield; het hoofd vloog op de grond en een
driestralige bloedgulp sprong uit de hals en oversproeide het
hoofd en het lichaam van de heilige, die op deze manier in zijn
bloed werd gedoopt. De knecht van de scherprechter nam het
hoofd bij de haren op, hoonde het en legde het op de schotel, die
de scherprechter vasthield en naar Salome in de wachtplaats
droeg.
Fascikel 21
1889
|