kant, doorvlochten. Van het haar zelf was tussen al die sieraden
al niet veel meer te bemerken. Haar en hoofdopschik vormden
van voren een hoge rand om het aangezicht. Op of boven dit
hoofdtoilet was nog een doorzichtige, fijne, rijke kap, die van
voren in de hoogte ging, en van achteren samengetrokken
neerhing en ook naast de wangen op de schouderen neerdaalde.
Aldus buitensporig opgedirkt, vertoonde zij zich aan Marta om
bewonderd te worden. Daarna legde zij weerom enige van die
kledingstukken af, en hing een reismantel om, en haar
dienstmeiden moesten haar klederen inpakken en op het lastdier
laden. Hierop begaf zij zich met haar gevolg naar Azanot. Marta
en haar dienstmeid verlieten haar en gingen te voet vooruit naar
de baden van Betulië.
Magdalena was bij dit alles zo opvliegend en moedwillig geweest,
doch Marta verloor geen enkele keer haar grote ootmoed en
hemels geduld. De duivel pijnigde Magdalena hevig, om haar te
beletten naar Jezus’ lering te gaan, en zij zou het ook niet gedaan
hebben, indien de andere zondaressen uit Tiberias, die bij haar
waren, onderling niet afgesproken waren om mee te gaan; van dit
spektakel, zoals zij zeiden, wilden zij ook eenmaal getuige zijn.
Zij maakten nu de toebereidselen voor de reis; zij reden op ezels;
zij waren vergezeld van hun dienstmeiden en hadden nog andere
ezels mee die met hun reisgoed beladen waren, want Magdalena
liet haar prachtige zetel meevoeren en zo hadden ook de andere
vrouwen hun zetels en kussens en tapijten mee.
Zij reden heden slechts tot aan de vrouwenherberg bij het meer
der baden van Betulië. Hier legde Magdalena weerom haar
reismantel af en tooide zich op om met haar gezellinnen een maal
te gebruiken; zij overnachtten hier en het verwonderde mij dat
Magdalena ‘s nachts in de herberg toch tot Marta ging, over wie
zij zich voor de andere vrouwen schaamde. Marta had ook alleen
gegeten en Magdalena liet, om haar zuster te bezoeken, haar
gezellinnen alleen achter.
Fascikel 21
1833
|