302.
Hier nog enkele bijzonderheden uit reisbeschrijvingen en uit D.B., Moisson:
“De druivenoogst heeft plaats in september tot in oktober.
Voor het zaaien waren oktober en november de geschikte tijd, iets vroeger
of later naar gelang de regens vroeger of later begonnen en de veldarbeid
mogelijk maakten; het zaaien ging samen met het ploegen.
Het graan-snijden hangt af van de rijpheid van het koren en hiertoe draagt
de temperatuur in de eerste plaats bij; in warme beschutte valleien is het
koren vroeger rijp: de oogst geschiedt er in mei; in hoge landstreken en
gebergten in juni.
De oogster grijpt met een haak of zijn arm of hand een hoeveelheid halmen
nabij de aren en snijdt ze halverhoogte af met een gebogen mes, sikkel of
halvemaanvormige zeis; de onderste helft of iets meer van het stro blijft
staan, want door de Wet was bepaald: ge zult het koren niet tot tegen de
grond afsnijden. Het koren wordt anders gebonden dan bij ons, nl. in kleine
bundels en deze blijven op een hoek van het veld getast en blijven daar
vaak nog lang liggen; is de tijd gekomen, dan wordt het door mensen,
kamelen of ezels naar de dorsvloer in openlucht gebracht, het graan door
ossen uitgetrapt of met een rol of slede uitgestoten. Ook het graan blijft
dikwijls nog een hele tijd, zelfs tot de regentijd in de open lucht buiten liggen.
Zo zag de pelgrim Mislin er nog liggen half september en in de
Esdrelonvlakte tot 25 oktober; het blijft min of meer lang buiten, al naar
gelang zich een koper aanbiedt. Dezelfde was eens getuige van een
verkooponderhandeling. Het is dus normaal dat K. hier eerst begin oktober
koren ziet binnenbrengen, enz.
Fascikel 11
264
|