Hij met de leerlingen over de verschrikkelijke
godsgerichten die op komst waren, over tijden van
nood, wreedheid en vernieling, zo vol ellende dat een
moeder er toe komen zou haar eigen kind op te eten.
Hierbij kreeg ik een neventafereel te zien van een vrouw die nu
nog niet geboren was, maar later uit dit dorp (Betzob) naar
Jeruzalem trok, waar zij tijdens de belegering, die haar daar
verraste, uit wanhoop haar eigen kind braadde en opat. (Wordt
ook verhaald door Flavius Josephus B.J. VI, 3, 4).
Jezus kwam ook in een stadje en voerde daar het woord,
doch men was er Hem vijandig. Er waren daar Jeruzalemse
bespieders, die Hem tegenspraken en Hem van godslastering
beschuldigden om hetgeen Hij zei over zijn hemelse Vader.
Na een kort oponthoud verliet Hij weer de stad. Hierop, zo zag
ik, zette Jezus zich over een riviertje (de Jabbok) en daarna kwam
Hij tegen avond te Soekkot aan (thans tell Deir Allah, zie grote
kaart 1). Deze stad was niet erg groot, maar er kwamen hier
verbazend vele mensen tot Jezus, ook vele zieken. Hij gaf
onderricht in de synagoge en liet ook dopen. Benevens
Saturninus doopten nog vier andere leerlingen.
***
Toen Jezus voorbij Joannes ging (en vele mensen hem achterna
liepen, nr. 315, bijna midden), waren Hem onder andere die ik
dorp Batezjor was ook naar Jeruzalem gevlucht.” (B.J. II, 239).
Daar hij de ‘B’ laat vallen, maar de ‘R’ behoudt, is dit een teken dat ze toen
tot de naam behoorde.
Uit de aanhaling uit Flavius Josephus:
“Een zeer rijke vrouw uit het dorp Batezjor was ook naar Jeruzalem gevlucht;
ze heette Maria, dochter van Eleazar en doodde haar eigen zoontje om het
op te eten. Toen de Romeinse veldheer Titus hiervan hoorde, zwoer hij dat
de puinen van Jeruzalem zulke gruwelen zouden toedekken, zodat de zon
niet schaamrood een stad hoefde te beschijnen, waar moeders hun eigen
kinderen opeten en joodse vaders zelfs niet door zulke waanzinnige nood te
bewegen zijn tot overgave aan Rome.”
Fascikel 11
315
|