vasten was trouwens niet zo eenvoudig; hij wist er alles van, maar
als er twee in God tezamen waren, dan stichtte en hielp de een de
ander en ook de vruchten waren groter. Nog meer andere dingen
stotterde hij.
Jezus dreef deze duivel met deze paar woorden op de
vlucht: “Wijk, satan, nu is het de tijd niet.”
Eerst nu zag ik dat het de duivel geweest was, want terwijl hij
zich omwendde en uit de voeten maakte, zag ik hem duister en
woedend worden. Ik kon me niet weerhouden te lachen, omdat
hij zichzelf had laten vallen en alleen, zonder hulp weer had
moeten opstaan.
Satan kende de Godheid van Christus niet; hij hield Hem voor
een profeet; hij had zijn heiligheid vanaf zijn jeugd gezien en ook
de heiligheid van zijn Moeder, op wie zijn verleidingen geen pak
hadden, daar zij er niet de minste aandacht aan schonk; hij vond
geen aanknopingspunt in haar en kon niets met haar beginnen115.
Zij was de schoonste Maagd en vrouw en had nooit bij weten
minnaars gehad, behalve bij haar uithuwelijking in de tempel,
115 Eens zegde Jezus tot de H. Brigitta: “Mijn Moeder was bij haar
geboorte geheel schoon en zonder vlek; de helse geesten bemerkten
dit wel en waren daarover zo verbitterd, dat zij, bij manier van
spreken, in de hel eenstemmig uitriepen:
“wat gaan we doen? Een zo begenadigde Maagd is verschenen,
dat ze alles wat in de hemel en op de aarde is, overtreft en zich tot
de troon van God zal verheffen; het is nu reeds te voorzien: alle
listige strikken, die wij tegen haar kunnen spannen, zal zij als rag
verbreken. Vallen wij haar aan met het net van onze onreinheid,
zij zal alles als een rotte touw stukrijten. Pogen wij haar de
genoegens en verleidingen van de wereld voor te spiegelen, zo
zullen deze geen vat op haar hebben, evenmin als een vuurvonk op
een stroom. Doorzoeken wij haar binnenste, wij zien haar
krachtig beschermd en onaanvechtbaar; wij vinden geen
onvolmaaktheid in haar, die een aanknopingspunt voor bekoring
en zonde kan worden; wij hebben te vrezen dat haar zuiverheid
ons nederlagen zal berokkenen; haar volheid van genade zal ons
laatste beetje sterkte vernietigen; haar standvastigheid zal ons
onder haar voeten werpen.”” (Openb. 2, 222; 3, 141).
Fascikel 11
344
|