Die torens waren als gevangenissen. In één ervan werden de
kostbare gewaden van de hogepriester bewaard. Boven waren die
torens plat, zodat men er op rond kon gaan, want in het midden
van dat terras verhief zich een hol, kegelvormig torentje, dat van
boven met een grote bol eindigde, ruim genoeg opdat twee
mensen er in konden staan. Vandaar zag men de gehele tempel
onder zich.
Op dit hoogste punt van de toren werd Jezus, die niets zegde,
door satan neergezet. Nu vloog satan van boven naar beneden en
riep Jezus van op de grond toe: “Indien Gij Gods Zoon zijt, toon
nu uw macht en daal naar beneden, want er staat geschreven: Hij
zal zijn engelen bevel geven U op hun handen te dragen, opdat
Gij U aan geen steen zoudt stoten.” Toen sprak Jezus: “Er
staat ook geschreven: gij zult uw Heer niet op de proef
stellen.”
Nu kwam satan razend tot Hem terug en Jezus zei hem: “gebruik
de macht die u gegeven is.” Hierop vatte satan Hem weer zeer
grimmig bij de schouders vast en vloog met Hem over de woestijn
naar Jericho toe. Op de toren staande, zag ik in het westen
schemerlicht aan de hemel. Satan scheen me ditmaal langzamer
te vliegen; ik zag hem in de hoogste mate woedend en vol haat.
Ik zag hem met Jezus nu hoog, dan laag vliegen, op en neer
zwankend, zoals iemand die zijn woede wil koelen, zich wreken,
maar zwakker is dan zijn vijand en niets vermag; hij droeg Jezus
terug op dezelfde berg, 7 uren van Jeruzalem, waar Hij zijn vasten
aangevangen had.
Ik heb gezien dat satan met Jezus dicht boven de grote oude
terpentijnboom vloog, waarvan ik de onlangs herkende relikwie in
mijn bezit heb; deze geweldig grote boom staat in de vroegere
Het feestgewaad van de hogepriester werd bewaard, althans onder de
Romeinen, in de burg Antonia. Op aanvraag, dus ten koste van een zware
vernedering, konden de tempeloversten het daar op ieder van de vier
jaarlijkse hoogfeesten afhalen; zij moesten het daarna onder bezegeling
terugbrengen tot het volgende feest.
Fascikel 11
361
|