In het algemeen werd er nu door heel het land veel over Jezus
gesproken; het wonder bij zijn doop, het getuigenis van Joannes
en de verhalen van de uiteengegane leerlingen, alles werkte samen
– en het een bevestigde het ander – om de aandacht op Jezus te
vestigen.
Slechts nog eenmaal, namelijk na Lazarus’ opwekking uit de
dood, kort vóór Jezus’ dood, was het gepraat over Hem zo
algemeen en veelvuldig.
De H. Maagd was droevig gestemd en verdiept in gedachten, want
tijdens elke afwezigheid van Jezus kon zij een zekere vrees,
vermoedens en medelijden niet van zich afzetten.
Tegen het einde van die 40 dagen was Maria te Kana in Galilea,
bij de ouders van de bruid van Kana; het zijn voorname lieden en
als stadsoverheden; zij bewonen een schoon huis, bijna in het
midden van de stad, die net gebouwd is.
Een straat die, mij dunkt, van Ptolemaïs komt, ziet men van de
naburige hoogten naar Kana afdalen. (Kana is door heuvelen
ingesloten en heeft alleen een uitzicht in het noordnoordwesten).
De weg doorkruist de stad, die niet zo wanordelijk en ongelijk
gebouwd is als vele andere.
De bruidegom trouwt binnenkort hier in het huis; ze bezitten nog
een ander huis in de stad, dat zij, gans ingericht, aan hun dochter
zullen geven; de H. Maagd woont er nu in.
De bruidegom is bijna even oud als Jezus; hij is, geloof ik, een
toegebrachte zoon van een der drie weduwen van Nazareth (nl.
Mara); hij is geen van hen die eens met Jezus naar Hebron gingen;
hij is als een huisvader bij zijn moeder en bestuurt het huishouden
voor haar. Nu is hij eveneens te Kana; ik geloof dat hij later zijn
schoonvader in diens bedrijf zal helpen.
Die goede mensen raadplegen de H. Maagd bij het regelen van de
zaken van hun kinderen en leggen alles voor haar bloot. Maria
geeft ook raad aan de bruid die een bevallig meisje is; ik zie haar
Fascikel 11
368
|