Een ander teken, waaraan men ze kon herkennen,
was, dat de Herodianen niemand vlak in het
aangezicht konden zien. Indien de leerlingen een
reden tot vreugd zouden hebben, een prikkel tot ijver
zouden voelen en dit zouden laten merken door een
Herodiaan, deze een steek in zijn hart zou krijgen,
misselijk zou worden en zich in zijn binnenste heen
en weer wenden als een zeker insect dat opgesloten
zit en een gaatje zoekt om te ontsnappen.
Hier noteert Brentano dat hijzelf de naam vergat van het diertje,
kever of insect waarbij Hij hen vergeleek.
Hij duwde ook eenmaal een doornstruik achteruit en
zei: “Ziet of gij hier vruchten aan vindt.” Enige
leerlingen keken in hun eenvoudigheid toe, doch Jezus
hernam: “Wie zoekt er vijgen op distels en druiven op
doornen?” (cfr. Mt. 7, 16).
Onder zulke leerredenen kwamen zij tegen de avond ongeveer 3
uren van Megiddo bij een rij van ongeveer twintig huizen met een
school, gelegen aan de noordwestzijde van de voet van de Tabor,
1,5 uur of 2 uur ten oosten van Nazareth en een half uur van de
stad Tabor, die ten oosten van dit dorp op de noordzijde van de
Tabor ligt. (Voor stad Tabor, zie fasc. 19, nr. 829, voetnoot 422).
Er lag nog een stad ten zuiden van het dorp of stadje, waar zij nu
aankwamen, aan de zuidwestzijde van de voet van de Tabor.
(Bedoeld is zeer waarschijnlijk Kislot-Tabor of kortweg Kislot).
De dorpsbewoners waren zeer goed van aard; zij kenden Jezus uit
zijn vroeger jaren, uit de tijd dat Hij met zijn vrienden om
Nazareth rondwandelde; het merendeel waren herders en onder
het hoeden van hun vee oogstten zij boomwol in, welke zij, bij het
zien naderen van Jezus, in matten staken en huiswaarts droegen;
zij liepen in allerijl en kwamen dan terug, Jezus tegemoet.
Ik zag dat zij hun ruige mutsen van vel in de handen hadden, maar
in de school bedekten zij het hoofd. (Mannen zowel als vrouwen
Fascikel 20
1593
|