Jezus’ kleed; dit was geschied, toen Jezus op het punt stond
over te varen (nr. 922).
Dit had in de bloedverliezende vrouw het levendig geloof opeens
wakker geschud; zij hoopte nu, begunstigd door de duisternis en
het gedrang, tussen de mensen die met Hem de synagoge
verlieten, Hem onbemerkt te kunnen aanraken.
Jezus kende haar gedachten en vertraagde daarom
onder het spreken zijn stappen.
Nu was zij reeds dicht bij Hem gebracht. Ook haar dochter en
Lea, de andere vrouw, en de gedoopte oom van haar man, waren
in haar nabijheid. Zij knielde en bukte voorover, op de ene hand
steunend, en raakte met de andere hand te midden van
het gedrang de zoom van Jezus’ kleed aan en zij
voelde zich onmiddellijk genezen.
Jezus bleef echter staan, zag om naar zijn leerlingen
en vroeg hun: “Wie heeft Mij aangeraakt?”
Hierop zeiden Petrus en anderen tot Hem: “Gij vraagt wie U
aangeraakt heeft, terwijl het volk dromt en zich om U verdringt,
zoals Gij ziet!”
Maar Jezus wedervoer: “Iemand heeft Mij
aangeraakt, want Ik heb een kracht van Mij voelen
uitgaan.” Nu keek Hij rond, en daar enige mensen achteruit
weken en een open plaats lieten, kon de vrouw zich niet langer
verborgen houden; zij naderde verlegen en bevreesd, wierp zich
voor Hem neer en bekende voor al het volk dat zij het was die dit
gedaan had; zij bracht ter verontschuldiging in, dat zij zolang aan
bloedvloeiing geleden had en dat zij geloofde nu door deze
aanraking op slag genezen te zijn, en zij bad Hem haar dit te
vergeven.
Nu wenste Jezus haar geluk en zei: “Wees getroost,
mijn dochter, uw geloof heeft u geholpen (genezen).
Ga in vrede en wees bevrijd van uw lijden!”
Hierop ging zij met haar verwanten en dienstboden heen; zij is in
Fascikel 20
1681
|