941.
Maar in de omgeving was een wijngaard, op een kleine plaats met
veel zonneschijn, waar ook een grote houten kuip stond, die
boven met balken samengevoegd was; ze was nog geen man
hoog, maar zo ruim, dat er zeker 20 mensen in konden staan. De
Gergesenen wierpen er druiven in met van dat geestverdovend
kruid waarvan ik gesproken heb en stampten alles door elkaar.
Het sap liep aan de ene zijde in kleiner troggen en uit deze weer in
grote aarden vaten met een enge hals; als deze vol waren,
verstopten zij die in de grond in de wijngaard. Dit was de
voormelde giftige, bedwelmende drank waarvan zij, die hem
dronken, zulke crisissen kregen.
De dronkenmakende plant was nagenoeg een arm lang; ze had
vele vette, groene bladeren boven elkaar gelijk huislook en van
boven een knop (bloeitros?); zij gebruikten ook het sap daarvan
om zich in duivelse verrukkingen te brengen.
Ter oorzake van zijn bedwelmende dampen, werd de drank hier in
de open lucht bereid; niettemin spanden zij gedurende de arbeid
een tent boven de kuip uit.
De wijnpersers waren nu juist aan het werk gegaan, toen Jezus
aan de bezetenen, of liever aan het legioen in hen,
beval die kuip om te gaan keren. De bezetenen liepen er
razend, als waanzinnigen naartoe, vatten de grote volle kuip vast,
helden die zeer gemakkelijk op haar smalle rand over en stortten
de gehele inhoud over haar boord op de grond uit.
Ontzet sloegen de arbeiders met groot geschreeuw op de vlucht.
Hierop keerden de bezetenen die nog altijd sidderden en beefden,
terug en de leerlingen waren zeer verschrikt. De duivelen riepen
zeer vreselijk uit de bezetenen, dat Hij hen toch niet in de afgrond
zou storten, dat Hij hen toch niet uit het gewest zou verdrijven en
tenslotte riepen zij: “Laat ons in die zwijnen daar varen”. En
Jezus zei: “Vaart er in!”
Fascikel 20
1722
|