De andere leerlingen brachten hun dag door met de verdeling en
onderbrenging van hun vissen. Een groot deel werd reeds op de
oostzijde van het Meer aan de armen geschonken, aan wie zij deze
wonderbare visvangst verhaalden. Ook de heidenen die aan die
kant gelegerd waren, kochten een groot deel ervan en het overige
vervoerden zij te water naar Kafarnaüm en Betsaïda. Allen waren
nu vast overtuigd dat hun bezorgdheid voor hun bestaan zinloos
was, want, zo zeiden zij, gelijk het Meer in de storm Hem
gehoorzaamt, zo gehoorzamen Hem ook de vissen en laten zich
vangen op zijn wil.
Tegen de avond kwamen zij weer op de landingplaats op de
oostkust en Jezus met zijn twee gezellen (Saturninus en
Veronika’s zoon) voer met dezen over naar Kafarnaüm.
Aangeland ging Hij naar het huis van Petrus bij de stad en genas
daar vele, gans verlaten, onreine zieken, mannen en
vrouwen tot bij het fakkellicht in de nacht.
Het waren zulke zieken die niet openbaar en bij klaren dage met
de anderen meegebracht hadden mogen worden. Hij genas ze
daarom in de eenzaamheid van de nacht in het
voorhof van Petrus’ huis. Daar waren zieken onder, die
sedert vele jaren afgezonderd en erg vervallen waren.
Het overige van de nacht besteedde Jezus aan het
gebed.
Ik zag heden ook nog iets anders; namelijk waarom de dochter
van Jaïrus opnieuw ziek moest worden.
Jaïrus is een lauw, nalatig man, hoewel niet boos, maar toch totaal
verstoken van ijver en toewijding. Hij is 36 jaren en zijn vrouw
ongeveer 25 jaar; ook deze is niet deugdzaam, maar ijdel en
zinnelijk; de dochter is een verwend, wekelijk en pronkziek
meisje, zeer zwak voor haar leeftijd, want zij kan al 11 jaar zijn en
is nog als een meisje van 8 jaar, vergeleken met andere joodse
kinderen.
Fascikel 20
1661
|