De twee laatst verloste bezetenen kwamen deftig
gekleed spoedig terug en aanhoorden de lering van
Jezus; het waren voorname heidenen uit de stad, verwanten van
heidense priesters.
De arbeiders die met de wijnbereiding bezig waren geweest en
wier volle kuip de bezetenen omgekeerd hadden, waren eveneens
naar de stad gelopen om het gebeuren en de aangerichte schade
bekend te maken. Zo ontstond er in een minimum van tijd een
groot alarm, een algemene opschudding in de stad; zowel
stedelingen als landlieden liepen zien naar de varkens, om, zo
mogelijk, er nog enige te redden en andere liepen naar de
wijnkuip en dit duurde tot laat in de nacht.
943.
Alle Joden en zeer vele heidenen verzamelden zich ondertussen
bij Jezus, die op een heuvel, ongeveer een half uur
(ten westzuidwesten) van Gergesa leerde. De
stadsoverheden en de afgodenpriesters zochten het volk te
weerhouden en lieten bekend maken dat Jezus een machtige
tovenaar was, die voor hen nog groter rampen in petto hield. Zij
belegden een raad en zonden een afvaardiging naar Jezus. Hier
gekomen drongen deze gezanten door de menigte tot Jezus door
en krachtens hun opdracht baden zij Hem zich hier niet langer op
te houden en hun geen nog groter schade toe te brengen; zij
erkenden Hem als een virtuoos in de toverkunst, maar smeekten
Hem uit hun gebied weg te gaan. Zij lamenteerden onbedaarlijk
over de verloren zwijnen en het uitgestorte brouwsel. Maar zij
verbleekten en verschrikten nog meer, toen zij de beide
bezetenen, genezen en deftig aangekleed, onder de toehoorders
aan zijn voeten zagen zitten (cfr. Mk. 5, 15).
Jezus verklaarde dat zij gerust konden zijn, dat Hij
hun door zijn aanwezigheid niet lang tot last zou
strekken, dat Hij slechts voor die ongelukkige
bezetenen en voor de zieken gekomen was.
Fascikel 20
1725
|