Jezus en de wet
17. Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet
gekomen om te ontbinden, maar om te vervullen.
18. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één
tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied.
19. Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein
heten in het Koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het
Koninkrijk der hemelen.
20. Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die der
schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan.
21. Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag
pleegt, zal vervallen aan het gerecht.
22. Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het
gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan de Hoge Raad, en wie zegt:
Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur.
23. Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets
tegen u heeft,
24. laat uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en
offer daarna uw gave.
25. Wees vriendelijk jegens uw tegenpartij, tijdig, terwijl gij nog met hem onderweg zijt, opdat
uw tegenpartij u niet aan de rechter overlevere en de rechter aan zijn dienaar en gij in de
gevangenis wordt geworpen.
26. Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning
hebt betaald.
27. Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult niet echtbreken.
28. Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart
reeds echtbreuk met haar gepleegd.
29. Indien dan uw rechteroog u tot zonde zou verleiden, ruk het uit en werp het van u, want
het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam in de hel
geworpen worde.
30. En indien uw rechterhand u tot zonde zou verleiden, houw haar af en werp haar van u;
want het is beter voor u, dat één uwer leden verloren ga en niet uw gehele lichaam ter helle
vare.
31. Er is ook gezegd: Al wie zijn vrouw wegzendt, moet haar een scheidbrief geven.
32. Maar Ik zeg u: Een ieder, die zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan ontucht,
maakt, dat er echtbreuk met haar gepleegd wordt; en al wie een weggezondene trouwt, pleegt
echtbreuk.
33. Wederom hebt gij gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult uw eed niet breken, doch
aan de Here uw eden gestand doen.
34. Maar Ik zeg u, in het geheel niet te zweren: bij de hemel niet, omdat hij de troon van God
is;
35. bij de aarde niet, omdat zij de voetbank zijner voeten is; bij Jeruzalem niet, omdat het de
stad van de grote Koning is;
36. ook bij uw hoofd zult gij niet zweren, omdat gij niet één haar wit kunt maken of zwart.
37. Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.
38. Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Oog om oog en tand om tand.
39. Maar Ik zeg u, de boze niet te weerstaan, doch wie u een slag geeft op de rechterwang,
keer hem ook de andere toe;
40. en wil iemand met u rechten en uw hemd nemen, laat hem ook uw mantel;
41. en zal iemand u voor één mijl pressen, ga er twee met hem.
42. Geef hem, die van u vraagt, en wijs hem niet af, die van u lenen wil.
Fascikel 20
1668
|