Jezus te Magdala.
934.
De plaats Magdala is niet groter dan Haus-Dülmen (= gehucht 3
km ten zuidwesten van Dülmen, waar K. in leefde en stierf).
Het dorp ligt vooraan op een kaap die in het Meer vooruitsteekt.
Van achteren is het door de heuvel omgeven en zijn ligging is zó,
dat er slechts de middag- en avondzon in schijnt (te verstaan met
een korreltje zout). De omgeving is vochtig en nevelig, vooral in
het nabije ravijn.
Zij gingen niet aanstonds in dit dorp; het schip van Petrus lag aan
een zandbank, die men langs een brug bereikte. Zodra zij aan
land gingen, kwamen verscheidene bezetenen toegelopen, die tot
Jezus deze woorden riepen: “Wat komt Hij hier doen, laat ons hier
toch met rust!” En toch kwamen zij uit eigen beweging naar Hem
toe. Hij bevrijdde hen en zij dankten Hem en gingen in het
dorp. En nu kwamen er vele mensen uit met nog andere
bezetenen.
Van de leerlingen gingen Petrus, Andreas, Johannes, Jakobus en
zijn neven met die mensen mee in het dorp en ze genazen
meerdere zieken en bezetenen. Er waren ook vrouwen met de
stuipen bij; de leerlingen dreven de duivelen uit en geboden aan
de ziekten te wijken in de naam van Jezus van Nazareth en ik
Bij de grot aan de oostzijde van het dorp is een kunstmatig terras, waarop
een toren gestaan heeft van 10 m bij 4 m. Van deze toren of fort heeft het
dorp zijn naam, want Magdala is de Aramese vorm van het Hebreeuwse
woord ‘Migdol’, d.i. ‘toren’.
Verder past deze ligging in het kader van heel het volgende verhaal, het
zoveelste bewijs van Jezus’ goddelijke macht en barmhartigheid, maar
tevens een welkom mikpunt voor de vrijzinnige kritiek, die hier eens te meer
door onze zienster de mond gestopt wordt.
De diepe kloof, waarin het water van het moeras van Gergesa zijn afloop
heeft, mondt 3 km verder, een uur ten zuiden van het Magdala in het Meer
uit. Ook de kwalificatie ‘diepe’ kloof is juist; vandaar ook dat ze duister en
nevelig is.
Fascikel 20
1704
|