en tenslotte uit de profeet Osee (= Hosea).
Hosea (1,1-14,10)
Opschrift (1,1-1)
De geboorte der drie kinderen van Gomer (1,2-12)
Israëls verwerping en herstel (2,1-22)
Aangenomen, doch afgezonderd (3,1-5)
Tegen ontrouwe priesters en een ontrouw volk (4,1-19)
Israël met zijn leidslieden bedreigd wegens ontrouw (5,1-7)
Genezing alleen door bekering (5,8-6,3)
Een volk van boosdoeners (6,4-11)
Efraďms onbekeerlijkheid (7,1-16)
Efraďms naderende ondergang (8,1-14)
Geen eredienst in den vreemde! (9,1-9)
Efraďm ontvolkt (9,10-17)
Beeldendienst te schande gemaakt (10,1-8)
De zonde van Gibea Israël toegerekend (10,9-10)
De HERE in Efraďm teleurgesteld (10,11-15)
Des HEREN liefde voor en zijn oordeel over het volk (11,1-6)
De barmhartigheid roemt tegen het oordeel (11,7-11)
Efraďm en zijn stamvader Jakob (12,1-15)
Des HEREN toorn treft Efraďm (13,1-14,1)
Bekering en belofte (14,2-9)
Naschrift (14,10-10)
Toen Jezus de rollen overnam om te lezen, zonder dit eerst
geweigerd of zich verontschuldigd te hebben, lachten de
Farizeeën met minachting, om Hem voor een onbeschaafde uit te
maken; zij waren opnieuw verbitterd, omdat Jezus nogmaals
onder hen verschenen was, want de tijding van de opwekking van
de jongeling van Naïm was reeds te Kafarnaüm bekend en evenzo
zijn talrijke genezingen te Megiddo. Zij stelden zich angstig de
vraag wat Hij nu weerom onder hen kwam aanvangen. De meeste
familieleden van Jezus en ook alle heilige vrouwen waren heden
in de synagoge.
Toen het volk eruit ging en ook Jezus, door de leerlingen en
Farizeeën gevolgd, de synagoge verliet, waren deze laatste
voornemens nog in het voorhof met Hem te redetwisten, maar
door de volgende onverwachte wending konden zij hun opzet niet
ten uitvoer brengen.
Buiten de deur gekomen, keerde Jezus zich om naar de
zuilengang, waarop, boven, de twee onreine, melaatse mannen
Fascikel 20
1607
|