Hij besprenkelde haar door middel van de kleine tak
met wijwater, bad, nam haar bij de hand en sprak:
“Meisje, Ik zeg u, sta op!”
Terwijl Hij bad, zag ik haar ziel in een donkere bol tot haar
mond naderen en erin trekken; zij opende haar ogen, volgde het
heffen van zijn hand, richtte zich op, trad van haar bed en wendde
zich tot haar ouders, die haar onder hevig wenen en snakken
ontvingen, waarop zij zich voor de voeten van Jezus neerwierpen.
Hij zei dat men haar iets te eten moest brengen, nl.
druiven en brood; dit geschiedde; zij at en sprak.
Jezus vermaande de ouders ernstig deze weldaad en
barmhartigheid van God dankbaar aan te nemen,
de ijdelheden en genoegens van het vlees en van de
wereld radicaal te verzaken, de nu aangepreekte
boetvaardigheid te volgen en ook hun kind, dat nu
ten tweeden male tot herleven was teruggekeerd, niet
tot een prooi van de (eeuwige) dood groot te
brengen. Hij verweet hun geheel hun werelds gedrag,
hun aardse mentaliteit en lichtzinnigheid, waarmee
zij de genade van de eerste opwekking hadden
beantwoord, ook de schuld welke zij na die weldaad
op zich geladen hadden: immers, in deze korte
tussentijd was het meisje een veel erger dood,
namelijk de dood van de ziel tegemoet gegaan.
Het meisje was diep geschokt; het weende en Jezus
waarschuwde haar tegen de ogenlust en de daaruit
voortvloeiende zonden en zei haar, terwijl zij van de
druiven en het brood at, dat Hij voor haar gezegend
had, dat zij voortaan niet meer vleselijk leven, noch
de drift van haar zondig bloed volgen mocht, maar
dat zij zich met het brood des levens, met het woord
Gods moest voeden; dat zij verstorven moest zijn,
geloven, bidden en godgevallige werken verrichten.
Fascikel 20
1684
|