Zo lag zij nu heden weer op sterven; reeds de ganse week hadden
de ouders, ieder voor zich daarin de straf vermoed voor hun
lichtzinnigheid en zij hadden dit tenslotte ook aan elkander
bekend. De moeder was zo beschaamd en ontsteld, dat zij zelfs
tot Jaïrus zei: “Zal Jezus zich nogmaals over ons willen
ontfermen?” Ja, zij gaf haar man opdracht nog eens Jezus’ hulp
ootmoedig te gaan afsmeken. Maar Jaïrus was verlegen om nog
vóór de Heer te verschijnen; hij wachtte tot na de sabbatlering,
want hij geloofde dat Jezus hem te allen tijde kon helpen, indien
Hij wilde. Ook schaamde Hij zich misschien er over om
nogmaals bij klaren dage voor de mensen de hulp van Jezus in te
roepen.
Toen Jezus de synagoge verliet, was er een groot gedrang rondom
Hem. Vele mensen en zieken wilden naar Hem toe. Jaïrus
naderde tussen hen, wierp zich bedroefd voor Jezus neer en bad
Hem zich nog eenmaal over zijn dochter te erbarmen; ze was
immers reeds stervend, toen hij haar verliet.
Jezus beloofde hem mee te gaan. Maar iemand uit Jaïrus’
huis kwam Hem vinden om te zeggen: “Uw dochter is dood!”
Daar de man zo lang weggebleven was, begon de vrouw te
geloven dat Jezus niet meer wilde komen. Jezus troostte
Jaïrus en sprak hem vertrouwen en moed in (cfr. Mk. 5,
35-36).
925.
Nu was het stilaan donker geworden; de leerlingen en vrienden en
de toeluisterende, spiedende Farizeeën verdrongen zich om Jezus.
Maar ook de bloedverliezende vrouw, profiterend van de
duisternis, was hier onder het volk. Haar oppasseressen hadden
haar onder de armen hier gebracht; zij woonde niet ver van de
synagoge en had het geval vernomen van de vrouwen – en wel
van deze zelf – die, aan dezelfde ziekte lijdend, hoewel minder
erg dan zij, de genezing bekomen hadden deze middag
midden in het gedrang door de aanraking van
Fascikel 20
1680
|