Hij sprak nog lang op deze manier en tenslotte zei hij: “Jezus is
Degene, buiten wie geen zaligheid te vinden is. Wie in Hem niet
gelooft en zijn leer niet aanvaardt, wordt verdoemd.” (cfr. Hand.
4, 11-12; Joa. 3, 36).
Ook vermaande hij al zijn leerlingen zich tot Jezus te wenden, en
niet verblind bij hem (Joannes) op de dorpel te blijven staan, maar
in de tempel zelf binnen te treden.
Na deze redevoering gesloten te hebben, zond hij verscheidene
leerlingen met een brief naar de synagoge te Kafarnaüm, waarin
hij geheel zijn getuigenis herhaalde: dat Jezus de Zoon Gods, de
vervulling van de Belofte is, dat al zijn woorden waar, zijn
werken heilig en onbesprekelijk zijn, en hij weerlegde al hun
opwerpingen; hij dreigde met Gods oordeel en vermaande hen om
de zaligheid toch niet van zich af te stoten (cfr. Joa. 3, 36). Hij
gaf zijn leerlingen nog een andere brief van dezelfde inhoud mee;
deze moesten zij voorlezen aan het volk en ervoor ook alles
herhalen wat hij hier getuigd had.
911.
De leerlingen van Joannes zag ik nu dit bevel te Kafarnaüm
volbrengen. Er stroomden rondom hen enorm veel mensen
tezamen, want met het begin van deze sabbat wemelde het te
Kafarnaüm van volk. Hier waren Joden uit alle gewesten, en zij
hoorden de woorden van Joannes over Jezus met grote voldoening
aan en velen juichten en klampten zich met nieuwe kracht aan hun
overtuiging en geloof in Jezus vast.
De Farizeeën moesten voor de menigte en de overmacht wijken
en wisten er niets tegen in te brengen; zij vonden geen enkel
argument van waarde. In hun beschaming bekeken zij elkander
en trokken hun schouderen op; zij schudden het hoofd en
veinsden een zekere welwillendheid en goedkeuring, doch zonder
hun gezag gecompromitteerd te willen zien. Daarom zeiden zij
tot de leerlingen van Joannes: “Wij zullen Jezus niets in de weg
leggen, indien Hij de wetten en gebruiken niet schendt en de rust
Fascikel 20
1646
|