19. Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar
dieven inbreken en stelen;
20. maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en
waar geen dieven inbreken of stelen.
21. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
22. De lamp van het lichaam is het oog. Indien dan uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam
verlicht zijn;
23. maar indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien nu wat licht in u is,
duisternis is, hoe groot is dan de duisternis!
24. Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf
zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen èn Mammon.
Bezorgdheid
25. Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten [of drinken], of over
uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het
lichaam meer dan de kleding?
26. Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in
schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre te boven?
27. Wie van u kan door bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen?
28. En wat zijt gij bezorgd over kleding? Let op de leliën des velds, hoe zij groeien:
29. zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet
bekleed was als een van deze.
30. Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt,
zó bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen?
31. Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of
waarmede zullen wij ons kleden?
32. Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit.
Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft.
33. Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien
geschonken worden.
34. Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen
zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad.
***
Matteüs 7
Niet oordelen
1. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt;
2. want met het oordeel, waarmede gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden, en met de maat,
waarmede gij meet, zal u gemeten worden.
3. Wat ziet gij de splinter in het oog van uw broeder, maar de balk in uw eigen oog bemerkt gij
niet?
4. Hoe zult gij dan tot uw broeder zeggen: Laat mij de splinter uit uw oog wegdoen, terwijl, zie,
de balk in uw oog is?
5. Huichelaar, doe eerst de balk uit uw oog weg, dan zult gij scherp kunnen zien om de splinter
uit het oog van uw broeder weg te doen.
6. Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen, opdat zij die
niet vertrappen met hun poten en, zich omkerende, u verscheuren.
Gebedsverhoring
7. Bidt en u zal gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden.
8. Want een ieder, die bidt, ontvangt, en wie zoekt, vindt, en wie klopt, hem zal opengedaan
worden.
9. Of welk mens onder u zal, als zijn zoon hem om brood vraagt, hem een steen geven?
Fascikel 20
1670
|