10. Of als hij een vis vraagt, zal hij hem toch geen slang geven?
11. Indien dan gij, hoewel gij slecht zijt, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel
te meer zal uw Vader in de hemelen het goede geven aan hen, die Hem daarom bidden.
12. Alles nu wat gij wilt, dat u de mensen doen, doet gij hun ook aldus: want dit is de wet en
de profeten.
Ingaan in het Koninkrijk der hemelen
13. Gaat in door de enge poort, want wijd is [de poort] en breed de weg, die tot het verderf
leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan;
14. want eng is de poort, en smal de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem
vinden.
15. Wacht u voor de valse profeten, die in schapevacht tot u komen, maar van binnen zijn zij
roofgierige wolven.
16. Aan hun vruchten zult gij hen kennen: men leest toch geen druiven van dorens of vijgen
van distels?
17. Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte
vruchten voort.
18. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten
dragen.
19. Iedere boom, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur
geworpen.
20. Zo zult gij hen dan aan hun vruchten kennen.
21. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan,
maar wie doet de wil mijns Vaders, die in de hemelen is.
22. Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Here, Here, hebben wij niet in uw naam
geprofeteerd en in uw naam boze geesten uitgedreven en in uw naam vele krachten gedaan?
23. En dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der
wetteloosheid.
Tweeërlei fundament
24. Een ieder nu, die deze mijn woorden hoort en ze doet, zal gelijken op een verstandig man,
die zijn huis bouwde op de rots.
25. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en stortten zich op dat
huis, en het viel niet in, want het was op de rots gegrondvest.
26. En een ieder, die deze mijn woorden hoort en ze niet doet, zal gelijken op een dwaas man,
die zijn huis bouwde op het zand.
27. En de regen viel neer en de stromen kwamen en de winden waaiden en sloegen tegen dat
huis, en het viel in, en zijn val was groot.
Indruk op de scharen
28. En het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen versteld
stonden over zijn leer,
29. want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerden.
Uit: NBG-vertaling 1951
***
Fascikel 20
1671
|