van de Melkgrot254, naar het weidedal; er vloeide een zeer klein
beekje door; Jozef maakte de zak met twee pinnen op zulk een
manier in het beekje vast, dat hij vol lopen moest en hij kwam
ermee naar de grot van de kribbe (geboortegrot) terug. Hierna
ging hij in de stad enige schoteltjes kopen, ook wat vruchten en
bundeltjes rijshout (= in het algemeen alle takken van twijgen van taaie
rechtscheutige houtsoorten, die volgens bepaalde maten gehakt en tot
rijsbossen samengebonden zijn. Men verkiest hiertoe vooral het
wilgenhout, terwijl ook elzen en populierenhout gebruikt wordt).
De sabbat naderde en wegens de vele vreemdelingen in de stad,
die zich hier zelfs de onmisbaarste dingen moesten aanschaffen,
waren op de hoeken van de straten tafels of kramen met de meest
onontbeerlijke levensbehoeften opgeslagen. De prijs legde men
daar neer voor wat men nam of kocht. Ik meen, doch weet het
niet meer zeker, dat de lieden, eigenaars of knechten, die er
toeziend bijstonden, geen Joden waren.
Jozef keerde terug en bracht in een soort vuurpot, die gesloten,
getralied en onderaan van een steel voorzien was, gloeiende kolen
aan; hij stortte ze uit in de ingang (bedoeld is: gang) van de grot
tegen de noordelijke wand en legde ermee een vuurke aan. Zo’n
vuurpot had hij, evenals ander klein huisgerei, op reis bij zich.
Het bundeltje hout bestond uit knoestige takken die met dikke
biezen behoorlijk tezamen gebonden waren. Jozef maakte nu wat
spijzen klaar en zij gebruikten hun sobere maaltijd op een voor
mij zeer stichtelijke wijze; hij bestond uit een moes van gele
granen en uit een dikke, gekookte vrucht, waarin men, als men ze
aan stukken sneed, vele zaden vond; ook verschenen op de
maaltijd kleine, platte broden.
Nadat zij gegeten en hun eetmaal met gebeden besloten hadden,
maakte Jozef voor de H. Maagd een legerstede gereed. Over een
strooisel van biezen spreidde hij een deken uit, zoals die welke ik
254 In de richting van de Melkgrot. – Deze woorden staan niet in het leven
der H. Maagd, maar wel in het dagboek van Brentano en zijn ook juist,
gegen die Milchhöhle zu (Glw. 154).
Fascikel 5
476
|