De streek was daar zandig en bestond uit steenbergen (zie nr. 131,
voetnoot 290). In de ruïnes van deze verwoeste stad hadden zich
mensen gevestigd, die wild roversgespuis schenen te zijn; zij
droegen geen andere kleren dan een dierenhuid om hun lichaam
en waren met pieken gewapend; zij waren bruinachtig van kleur
(bronskleurig), niet groot, maar sterk, gezet, ineengedrongen,
kwik en handig; het komt me voor dat ik reeds vroeger deze plaats
bezocht heb.
K. bedoelt klaarblijkelijk dezelfde mensen die zij op 25 november
bezocht, toen zij op haar reis naar de H. Driekoningen hier
voorbijkwam; die mensen deden ook wel aan roof, zegde ze; ook
weten wij dat ze niet alleen in de laagvlakte woonden, maar ook
hogerop in het gebergte. (D.B. Elam).
Naar deze verwoeste stad werden na Jezus’ dood door de Apostel
Joannes de twee leerlingen Saturninus en Jonadab gezonden om
er het Evangelie te verkondigen. Jonadab was een halve broer
van Petrus.
K. komt dit te weten, omdat in deze dagen (op 29 november) het
feest van Saturninus valt. Brentano doet opmerken dat hij in ‘Fleurs
des saints’ las dat Saturninus het Evangelie tot in Medië toe had
gepredikt.
Nadat de stoeten van de koningen zich verenigd hadden, verlieten
zij met het dag-aanbreken deze stad en zetten hun reis in allerijl
voort. Arm bedelvolk dat zich hier tussen de bouwvallen
gevestigd had, sloot zich bij de stoet van de H. Driekoningen aan,
aangelokt door hun vrijgevigheid. Deze trekken nu een halve
dagreis verder tot op een geschikte plaats, waar zij een rustdag
zullen houden.
Om dit aan te tonen haalt Kaplan Fahsel meerdere geschiedenisfeiten aan:
Kambyses leidde Griekse kunstenaars met zich naar Perzië mee; de
beeldhouwer Telefanes arbeidde in dienst van Darius en Xerxes en deze
laatste voerde Griekse meesterwerken naar Perzië over, enz.
“In elk geval”, besluit hij, “op kunstgebied erfden de Perzen van de Grieken
hun superioriteit op de Egyptenaren en ook op de Assyriërs.”
Fascikel 5
563
|