lucht) naderde, zag ik haar stralen door de openstaande deur van
de grot binnendringen (cfr. fasc. 24, nr. 1241, voetnoot 674).
128.
Zondag, 2 december. –
Zr. Emmerick heeft niet gezegd of de priesters gisteren na de
maaltijd naar de stad teruggegaan zijn om deze morgen naar de grot
terug te keren, dan of zij gebleven waren.
In dit laatste geval of zij in de geboortegrot of ergens in de nabijheid
overnacht hadden; zij verhaalde alleen het volgende:
In de grot waren lampen ontstoken en ik zag hen in de nacht nog
veel bidden. (Misschien namen aan deze nachtwake de vijf
personen van Bethlehem wel deel).
De besnijdenis van de Heer geschiedde bij het dag-aanbreken, de
8ste dag na zijn geboorte. De H. Maagd voelde het pijnlijk aan; zij
had zelf gezorgd voor de doekjes om het bloed op te vangen en
voor andere om de wonde te verbinden; zij hield ze op de borst in
de boezem van haar mantel verborgen.
Onder gebeden en ceremonieën bedekten de priesters de
achthoekige steen met een rode doek en een witte daarboven.
Nadat nu een van de priesters op de zetel plaats genomen had,
meer liggend dan zittend, overhandigde de H. Maagd, die
gesluierd achteraan in de grot met de kleine Jezus in haar armen
stond, haar Kind met de verbanddoekjes aan haar dienstmaagd.
Deze reikte het over aan de H. Jozef, die het doorgaf aan de
verpleegster, die met de priesters gekomen was. De verpleegster
legde het Kind dat met een sluier of doek bedekt was, op de
overdekte, achthoekige steen.
Vooraf werd nog gebeden; dan wikkelde de verpleegster het Kind
los en legde het de gezeten priester in de schoot. De H. Jozef
boog zich over de schouders van de priester heen en hield het
Kindje vast bij zijn bovenlijfje. Twee priesters knielden aan
weerskanten neer en hielden elk een voetje van het Kind in de
Fascikel 5
533
|