vreugde en dank het geschenk van de Allerhoogste aan zijn hart te
drukken; richtte hij zich op, ontving het Jezuskindje in zijn armen
en loofde en dankte onder vreugdetranen de barmhartige God.
De H. Maagd wikkelde het Jezuskindje in doeken; ik kan mij die
zwachtels op het ogenblik niet duidelijk meer herinneren; ik weet
alleen nog dat het eerst in een rode doek, en hierboven in een
witte tot onder de armpjes gewonden werd. Hogerop hulde Maria
het tot aan het hoofdje in een ander doekje; zij had slechts vier
windsels bij zich.
Nu zag ik Maria en Jozef naast elkander met de benen onder zich
gekruist op de platte aarde neergezeten; zij spraken niet en
schenen in aanbidding en beschouwing verzonken.
Vóór Maria lag op het dekentapijt, als een klein kind
ingewikkeld, de pasgeboren Jezus, schoon en schitterend als
een licht uit de hemel.
“Ach!” zo dacht ik, “deze plaats bevat het Heil van de gehele
wereld en niemand vermoedt het!”
Hierna legden zij het kind in de kribbe die Jozef met biezen en
fijne kruiden opgevuld en met een aan de zijden neerhangende
deken overdekt had (nr. 117); ze stond op 4 staken boven de op de
grond liggende steentrog of drinkbak, rechts van de gang van de
grot, waar deze een ruime verbreding naar het zuiden maakt.
Dit gedeelte van de grot, waarin men met treden afdaalt, ligt
dieper dan het gedeelte waarin Hij geboren is. Nadat zij het Kind
in de kribbe hadden neergelegd, stonden zij allebei ernaast en
stortten tranen van geluk, God lovend en dankend.
Jozef bracht nu opnieuw een legerstede en een zitplaats voor de
H. Maagd in gereedheid, naast de kribbe; ik zag haar vóór en na
Jezus’ geboorte geheel in een wit kleed en sluier gehuld. Ik zag
haar daar in de eerste dagen, hetzij neerzitten, knielen of staan, of
ook op haar zijde gelegen ingehuld sluimeren; ze was echter ziek
Fascikel 5
488
|