kamertjes, waarin de binnenruimte verdeeld was; de naaste en
verste vertrekken waren groter, de middelste kleiner291.
Er groeide daar in die streek nagenoeg niets, tenzij lage struiken
en hier en daar een klein boompje, dat enige van die doppen
droeg, waaruit de landbouwers witte wolle wonnen292.
Nochtans zag ik er ook enkele grote bomen, waaronder zij hun
afgodsbeelden staan hadden.
291 De huizen van de katoenspinners in de laagvlakte of op de eerste
heuvelen bestonden uit een achtergrot in de heuvel en een aangebouwde
voorplaats van takken.
292 In deze vlakte schijnt de kweek van boomwol niet zo overvloedig, maar
overigens is ze een kenmerk van geheel Perzië. “Gehele landerijen staan
ermee beplant. Het groeit hetzij aan een struik van 1 el hoog, hetzij aan
struikbomen van 1 tot 2 m hoog of zelfs van 2 tot 3 m.
Aan de top van de stelen of takken komt een knop van de grootte ener
gewone noot. Rijp geworden barst de dop op 4 of 5 plaatsen open en de
witte wol dringt door de spleten naar buiten; ze is de grondstof voor
allerhande katoenen weefsels.
Vele dorpen leven van de teelt en handel in boomwol (cfr. Dapper, Perzië;
Géogr. univ. V, 143). In een film zag ik de plukkers onder de arbeid min of
meer gebogen staan. Hun handen gingen vlug van bolster tot bolster en de
kleine handvol sneeuwwitte wol werd zonder moeite en vlug losgemaakt.
Zo zullen hier de katoenspinners hun grondstoffen geoogst hebben, want K.
noemt ze vlijtig, vlug en kwik.
***
Anders bracht dit land, zegt zij, bijna niets voort.
Inderdaad, het laagland ten oosten van de Tigris is dor en onvruchtbaar.
In de zomer is het door een tropische hitte verzengd; in de winter is het
gedeeltelijk overstroomd, in meren en moerassen herschapen door de
overvloedige regens en de talrijke rivieren die uit het gebergte afdalen.
Achter de moerassen ligt toch nog een strook van aangeslibt vruchtbaar
land.
Fascikel 5
550
|