- de stam van Mensor was van een aangenaam bruinachtige
kleur;
- die van Saïr was meer donkerbruin, en
- die van Teokeno, die het verst van hier verwijderd woonde
en de anderen in de vervallen stad ingehaald had, was van
een mooie, geelachtig glimmende gelaatskleur.
Toen Jezus de koningen 32 jaar later in hun nieuwe woonplaats
nader bij het Beloofde land bezocht, herkende ik hem nog,
ofschoon hij dan veel ouder was en in zijn tent ziek te bed lag.
Mannen van glanzend zwarte kleur bemerkte ik niet buiten enkele
slaven in ieder der groepen300.
De overheidspersonen zaten op hun hoogbeladen dieren tussen
pakken en tapijten waarmee de gehele lading overdekt was; zij
hadden elk een staf in de hand (zie fasc. 2, nr. 60, voetnoot 125).
Op hen volgden andere dieren, die bijna de grootte hadden van
paarden en waarop dienstknechten en slaven reden, tussen de
lading gezeten (fasc. 2, nr. 59, voetnoot 122 en voetnoot 301
hieronder)301.
300 Daar K. niet altijd dezelfde bewoording gebruikt om de kleur der H.
Driekoningen te bepalen en al eens kan schijnen zichzelf tegen te spreken,
bepalen wij hier deze kleur:
-
Saïr = donkerbruin, zwartbruin, de bruinste van de drie.
-
Teokeno = geelachtig, wit- geel, blinkend of glimmend geel.
-
Mensor = bevallig bruin, tussen de twee voorgaande.
“De fysische kenmerken van de Perzen benaderen die van de Syriërs en
Arabieren en Joden.
-
Hun tint, zelfs in de noordelijke provinciën of het oude Medië is
geelachtig (uit Medië is Teokeno);
-
de tint wordt meer olijfachtig (donkerbruin, zwartbruin) in de meer
zuidelijke provincie Farsistan (het land van Saïr).
(Aldus Géogr. univ. V, blz. 165).
301 Bijna de grootte van paarden, dus kleine paarden. – Bedoeld zal zijn het
kleine Iranische ras (zie hierna).
Fascikel 5
566
|