Jozef was tegen de avond naar Bethlehem gegaan en met drie
priesters en een bejaard man en een vrouw teruggekeerd. Deze
laatste vervulde bij de heilige handeling de taak van verpleegster;
zij bracht de hierbij gebruikelijke stoel en een achthoekige, dikke
steenplaat mee, die de nodige werktuigen voor de heilige
handeling bevatte. Stoel en steen met de benodigdheden werden
op de uitgespreide matten neergezet, op de plaats van de heilige
handeling, nl. in de gang van de grot, tussen de weggemaakte cel
van Jozef en de haard en ook niet ver van de gewelfde kamer der
geboorte.
De stoel was een soort kast die uiteengeschoven kon worden en
dan dienst kon doen als een laag rustbed met een leuning aan één
zijde; hij werd met een rood kleed bedekt. De houding die men
op dit rustbed aannam, was meer liggend dan zittend.
De achthoekige steen had een diameter van ten minste 2 voet; in
zijn midden was een achthoekige holte die met een metalen plaat
toegelegd was en 3 bussen en een stenen mes in verschillende
vakken bevatte. De steen werd bezijden de stoel op een driepotig
bankje neergezet; dit bankje had tot nog toe met een tapijtje
bedekt steeds op de plek van ‘s Heren geboorte gestaan.
Na deze aanstalten begroetten de priesters de H. Maagd en haar
Jezuskindje; zij toonden zich in hun gesprek met haar zeer
voorkomend en waren ook hevig ontroerd, wanneer zij het Kindje
in hun armen mochten ontvangen.
Vervolgens werd een maaltijd gehouden in de loofhut vóór de
ingang. Hier verdrongen zich om de feestdis een menigte armen
die de priesters naar hier gevolgd waren. Bij zulke gelegenheden
laten de armen en bedelaars zich nooit onbetuigd (zie fasc. 6, nr.
143, voetnoot 324). Gedurende de ganse maaltijd kregen zij
geschenken van de H. Jozef, zodat zijn voorraad in korte tijd
uitgedeeld was.
Ik zag de zon ondergaan; haar schijf scheen groter dan hier in ons
land. Als ze de kim (= horizon, de overgang in de verte van water naar
Fascikel 5
532
|