Vrijdag, 30 november. –
Heden zag ik de stoet in de nacht op de vlakte bij een bron
stilhouden. In de nabijheid lagen meerdere hutten en uit één
daarvan kwam een man hun de bron ontsluiten; zij gaven hun
dieren te drinken en aten zelf wat, terwijl zij even uitrustten
zonder de dieren te ontladen.
137.
1 december. –
Op zaterdag, 1 december zag ik de stoet van de koningen, die
gisteren een stijgende weg volgden, (waarschijnlijk in een richting
ietwat noordwesten links van het Zagrosgebergte) nu op een
tamelijk hoge vlakte. Aan hun rechterzijde verhief zich een
gebergte (Zagros) en het scheen mij toe dat zij daar, waar hun
weg weer begon te dalen, de streek benaderden, waar men langs
de weg woningen en bomen met daartussen bronnen veelvuldig
aantreft. Dit scheen mij het land te zijn, waar ik verleden jaar en
ook onlangs de bewoners boomwol zag spinnen en weven; zij
hadden de touwen tussen de bomen uitgespannen en vervlochten
ze tot dekens; zij aanbaden beelden van ossen en toonden zich
jegens het bedelvolk, dat in grote menigte de stoet van de
koningen volgde, vrijgevig met spijzen; doch zij gebruikten de
schotels niet meer, waaruit die bedelaars gegeten hadden; ik was
hierover verwonderd312.
312 Gebruikten de schotels niet meer. – In de sekte der Sabbeeën, waarvan
men er bij de Kaspische Zee in Klein-Azië nog aantreft, bestaat de gewoonte
vaatwerk, dat door niet-Sabbeeën gebruikt geworden was, weg te werpen
(Fahsel). Ook bij de Joden werd aardewerk, dat melaatsen gebruikt hadden,
weggeworpen.
Fascikel 5
583
|