Op de hellingen der hoogten groeide wijn; de wijnstokken waren
goed onderhouden, want ze stonden in rijen op terrassen en waren
door lage, gevlochten omtuiningen beschermd.
De bezitters van deze kudden woonden in platdakige tenten,
waarvan de ingang met een lichte deur van vlechtwerk gesloten
was. Deze tenten waren gemaakt van de witte wollen stof,
vervaardigd in het land van die nog onbeschaafde volksstam, waar
ik doorgetrokken ben; ze waren evenwel boven nog bedekt met
iets als bruinachtige graszoden die schubvormig gelegd waren en
aan de rand karig of kwastachtig afhingen; de dekschubben waren
behaard als waren ze van mos of dierenvellen.
Er stond daar een grote tent in het midden en een menigte kleinere
in een wijde omtrek.
De kudden waren gescheiden volgens hun soort en graasden
verspreid in de uitgestrekte weiden; deze onafzienbare weiden zag
ik in de verte onderbroken door grote partijen struikgewas of
bosschage (= aantal bosjes struiken bij elkaar; struikachtig gewas).
Ik onderscheidde daar vele soorten van kudden; ik zag schapen
met lange, krullige, wollige haartressen en lange wollige staarten;
verder zeer vlugge dieren met horens als bokken; ze waren zo
groot als kalveren; andere hadden de grootte van heidepaarden die
men bij ons soms aantreft in het wilde; ook zag ik kudden van
twee soorten kamelen (kameel en dromedaris), waarvan de ene
soort twee bulten had (kameel).
gelijkend op parelen en die tevens zeer fijn en zacht is; ze hangt tot tegen de
grond, maar de staart is klein.” (cfr. ‘t H. L. 3e jg. 20).
Wat de kameel en dromedaris betreft: “In Perzië en Arabië is hij het lastdier
bij uitstek; hij wordt het schip van de woestijn genoemd. Eer auto’s
bestonden, kon de reis door de woestijn slechts per kameel geschieden.
Door training kan het dier ertoe gebracht worden het zonder water 6 à 7
dagen in de woestijn uit te houden. Eigenaars van een enorm aantal
schapen of kamelen zijn niet zo zeldzaam.”
Fascikel 5
556
|