Nu de opperheer voor lange tijd afgereisd is, werden alle kudden
door hoofdopzichters, geloof ik, in ogenschouw (= beschouwing)
genomen en geteld en moesten ondergeschikte herders hun
rekenschap geven; want ik zag van tijd tot tijd voornamere
mannen met lange mantels aankomen, die alles inspecteerden; zij
begaven zich naar de grote middentent en dan werden de kudden
tussen deze en de kleine tenten door voorbijgedreven, geteld en
gemonsterd. Zij die rekenschap vorderden, hadden plankjes, ik
weet niet van welke stoffe, in de ene hand, waarop zij iets
noteerden296.
Bij dit zien kwam de gedachte onwillekeurig in mij op:
“O mochten toch onze bisschoppen de kudden van hun
onderherders met dezelfde zorg en ijver controleren.”
Toen ik na de laatste van mijn 3 onderbrekingen in beschouwing
andermaal in deze weidestreek terugkeerde, was het nacht. Over
heel het land lag de diepste stilte. De meeste herders sliepen in de
kleine tenten; slechts enkele bewakers wandelden op en neer
rondom de uitgestrekte perken, waarin de dieren, soort bij soort,
min of meer in groepen op elkaar gedrongen, te rusten lagen; de
perken waren volgens de soorten van de dieren op verschillende
wijze omtuind.
296 Tellen en noteren van het vee zal een gewoon werk geweest zijn: de
dieren werden ‘s morgens geteld, wanneer ze de stal verlieten en ook ’s
avonds bij hun thuiskomst om er zeker van te zijn dat geen enkel stuk
ontbrak.
Fascikel 5
558
|