Deze nacht woedde een grote windstorm in het Beloofde Land,
zoals wij er nu een meemaken hier. Welnu, hierbij zag ik Jezus
met verscheidene andere personen gezamenlijk
bidden; hij bad met uitgestrekte armen tot
afwending van het gevaar.
Van Jezus wendde zich mijn geestesblik naar het Meer van
Galilea, waarop ik een grote storm zag woeden. De schepen van
Petrus, van Andreas en Zebedeüs verkeerden in een grote nood.
De apostelen zag ik rustig slapen te Betanië (versta: Betsaïda,
misschien ook een gehucht Betanië bij het Meer); alleen hun
knechten waren op de schepen.
Terwijl Jezus aldus in gebed was, zag ik ook zijn verschijning
ginds op de schepen, nu eens op dit, dan weer op een ander en ook
soms op het Meer. Het was als arbeidde Hij, als
weerhield Hij, als bood Hij weerstand, als gaf Hij
wenken, als beschermde Hij tegen de storm. Nochtans
was Hij daar niet in persoon, want Hij had zijn plaats
niet verlaten; ik had Hem niet daarheen zien gaan.
Hij stond in de storm een weinig hoger dan de
geteisterden; Hij zweefde, doch de schippers zagen
Hem niet; het was zijn geest, die hen door
gebedswerkzaamheid op een afstand hielp, zonder
dat iemand van hen het wist.
Mogelijk hadden de scheepsknechten die aan Hem geloofden,
Hem om hulp aangeroepen. In het begin was dit visioen mij een
raadsel, ik begreep het niet!188
188 ‘Het leven van de H. Alfonsus’ door Kronenburg bevat een analoog geval.
Alfonsus’ biechtvader Falcoia zag eens in een geestverrukking een sloep in
de storm, die op het punt stond om te slaan en te zinken. Onder de
opvarenden herkende hij vrienden en biechtelingen.
Aanstonds wierp hij zich op de knieën, bad tot God voor hun redding en zijn
gebed kwam hun krachtdadig ter hulp.
Fascikel 13
557
|