mensen gepaster vonden. De vrouwen echter waren er bij gezeten;
deze waren gewettigd, doch niet verplicht het paasmaal te gebruiken.
Het maal mocht niet duren tot over middernacht; ieder deelnemer was
er toe gehouden iets van het ongedesemd brood te nuttigen; ook at
men meerdere kruiden of groenten; de beenderen van het paaslam
mochten niet gebroken worden (cfr. Joa. 19, 36).
Ook mocht er niets eetbaars van overblijven of tot de morgen bewaard
of buitenshuis gebracht worden, zelfs niet van de poten, kop of
ingewanden, maar het overschot diende te worden verbrand.
Was een lam te veel om door een gezin geheel opgegeten te worden,
dan werden vrienden of buren uitgenodigd tot het vereiste getal
volledig was; de staat van wettelijke reinheid werd van alle deelnemers
streng gevorderd.
De rabbijnen hadden menige nieuwigheid ingevoerd bij het eten van het
paaslam, zoals het aanliggen ter tafel.
Jezus stoorde zich niet aan die onwettige
toevoegingen. Hij onderhield de gebruiken, die in
Egypte door de omstandigheden geboden waren en
later slechts nog een zinnebeeldige betekenis
behielden (naar D.B. Pâque).
In het laatste avondmaal zien wij Hem de stijlen en
bovendrempel der deuren met bloed verven;
Hij onderhield de staande houding, was gegordeld,
geschoeid, opgeschort, van een reisstok voorzien en
haastig in zijn doen.
Onder het maal waren de deuren gesloten;
Hij verklaarde aan de Apostelen de betekenis van de
plechtigheid en haar ceremoniën, gelijk de Wet
voorschrijft te doen aan groeps- en gezinshoofden.
Uit deze kleine verhandeling valt op te maken hoezeer in K.’s verhalen
vele bijzonderheden met deze beschrijving overeenkomen. Zij geeft de
waarheid en realiteit weer, zoals zij deze in haar visioenen heeft
aanschouwd.
Fascikel 13
610
|