Merom is eigenlijk een onjuiste naam; hij betekent ‘wateren der hoogte’,
terwijl het meer diep ligt. Ook draagt het meer die naam eerst sedert de
middeleeuwen.
Door ‘Merom’ in Jos. 11, 5. 7 zijn integendeel bedoeld de wateren, bronnen
en beken rondom ‘Maroen’, 3 uren ten westen van dit meer en op een
niveau van 900 m.
***
De moerassen op de bodem van de vallei strekken zich uit tot 2 à 3 uren ten
noorden van het meer en tot 3 km ten zuiden.
Rondom het meer heeft men een brede rand van onbebouwde grond,
begroeid met wild en hoog gras, papyrus, riet en biezen, die bosjes vormen
van 4 m hoog. In de regentijd stroomt het meer over en zet deze rand onder
water; in zijn rieten struikgewas zitten vele vogels, allerhande wilde dieren
en in het meer veel vis.
Zo is dit 20, en wie weet, misschien 40 eeuwen geweest.
Nu hebben de Joden er verandering gebracht; het onmetelijk moeras
hebben zij gedraineerd en drooggelegd. Aan de zuidkant van het meer
bereikten zij zelfs dit doel door het verleggen van de Jordaanbedding.
Deze drooglegging is in 1955 begonnen.
De malaria die in de vlakte regelmatig zo vele Arabieren wegmaaide, is
verdwenen; de muskieten nagenoeg volkomen uitgeroeid; het bouwland
kreeg een grotere oppervlakte.
Op de oevers, vooral ten westen zijn bloeiende dorpen ontstaan.
Vele inwoners geven zich over aan de visvangst en ook aan de renderende
kweek van vissen in vijvers; de landbouw bloeit (rijst, katoen, suikerriet,
indigo). Met riet en papyrus vlecht men matten; weldra zal dit ook
aangewend worden tot grondstof voor papier. Ook wordt er turf gestoken,
die met dikke lagen de bodem van het meer bedekt (naar Guides bleus,
Israël, blz. 213).
***
Zoals reeds gezegd, zal Jezus naar de steden Adama en Seleucia
terugkeren.
De zienster zal dan een uitvoerige beschrijving geven van zijn
werkzaamheden in die twee steden, met meer bijzonderheden over deze
plaatsen zelf; het zal dan ook voor ons de gelegenheid zijn om er iets over te
zeggen en dit met een kaartje te illustreren.
Fascikel 13
647
|