735.
Ik zag zijn handeling in het allerheiligste; het heilig voorwerp, de
zegen (nr. 25 en 26) was niet meer in de Verbondsark, maar wel
nog allerlei doekjes en vaten (of kastjes).
Ook was de ark naar de laatste eisen van de kunst geheel
vernieuwd; de houding van de engelen was veranderd, zij waren
gezeten en als met drie banen omgeven; één voet lag boven op de
ark, terwijl de andere ter zijde ervan neerhing; de kroon was nog
tussen hen; er bevonden zich nog heilige voorwerpen in de ark:
olie en reukwerk; ik heb alle ceremoniën gezien, die de
hogepriester verrichtte, maar ik ben die vergeten; ik herinner me
nog slechts dat hij bewierokingen en bloedbesprenkelingen deed;
dat hij een doekje uit de heilige ark nam, zich aan een vinger
wondde of bloed aan die vinger had, dit bloed met water mengde
en dit bloedachtig water aan een reeks van priesters te drinken
gaf; het was een soort voorafbeelding van de H. Communie; ik
weet niet zeker of hij ook niet het doekje, dat hij uit de ark had
genomen, in het water legde.
Eertijds werd bij zekere gelegenheden water gedronken, dat over
het heilig voorwerp (zinnebeeld van de geheimzinnige zegen)
gegoten was. Zoals ik het in de mysteriën gezien heb. Misschien
nam de doek waarin het voorwerp gewonden was geweest, nu de
plaats in van dat heilige voorwerp zelf.
Ik zag ook dat de hogepriester door een straf van God zeer
ellendig met melaatsheid geslagen werd; dit veroorzaakte een
grote verwarring in de tempel.
***
Ik heb in hetzelfde visioen ook een zeer verschrikkelijke
strafpredicatie in de tempel gehoord, ik meen, uit Jeremias.
In de lijdensgeschiedenis noemt de evangelist Joannes beiden hogepriester
(Joa. 18, 19. 22-24), maar hier schijnt Kaïfas toch wel de hoofdrol te spelen
(cfr. nr. 1825).
Fascikel 18
1257
|