zijn oorsprong, vervloekt heeft. (Over rechtmatige vervloekingen
en hun gevolgen plaatsen wij later bij nr. 1337 een ernstige nota).
801.
Judas bezat enig vermogen van zijn natuurlijke vader; hij was zeer
bijdehand en had zowat van alles enige kennis. Na de dood van
zijn ouders woonde hij meest te Iskariot bij zijn oom Simeon, een
landbouwer en huidenvetter en hij stond hem bij het werk ter
zijde. Overigens was hij op dit ogenblik in de grond nog geen
booswicht, maar praatziek, onstandvastig, eergierig en
geldzuchtig; hij was niet bedorven of ongodsdienstig, ja, hij
onderhield behoorlijk alle joodse gebruiken.
Het beeld dat ik van hem heb, is dat van een mens, die zich even
goed tot het beste als tot het slechtste kon lenen. Bij al zijn
behendigheid, vriendelijkheid en bevalligheid lag op zijn
aangezicht een treurige, duistere uitdrukking; dit was het gevolg
van zijn hebzucht, zijn begeerte en geheime afgunst, zelfs op de
deugden van anderen.
Bij de voorgaande diepe ontleding van Judas’ karakter, voegen wij
nog de volgende uitlating van de zienster. Deze had zij anderhalf jaar
vroeger, op 21 februari 1821 gedaan.
Steeds had de ongelukkige apostel haar een groot medelijden
ingeboezemd.
Judas is een gedrongen, niet grote kerel geweest, zeer
dienstvaardig, behendig en spraakzaam; hij is niet eigenlijk lelijk
geweest, maar had in zijn gelaat enerzijds iets vriendelijks en
vleiends, anderzijds iets weerzinwekkends en laags; zijn ouders
deugden niet; zijn moeder ontving hem in echtbreuk; haar echte
man had in zijn naam iets van Beël; het deed denken aan iets
duivels (Beël is de Assyrisch-Chaldese vorm van Baäl, de
voornaamste afgod van de Feniciërs, overal in het Nabije Oosten
vereerd.)
Judas’ natuurlijke vader had nog iets goeds in zich en daarvan is
iets in Judas gekomen. Toen hij later terugkwam tot zijn moeder,
Fascikel 18
1405
|