De laatste naam zegt heel wat, aangezien volgens K. de
loofhuttenfeestappel in Palestina niet inheems was en uit warmer landen,
waartoe alleszins Perzië behoort, ingevoerd werd.
Het zal wel die appel zijn, waarvan O. Dapper in zijn boek Perzië, blz. 86
zegt: “In Perzië vindt men nog een ander soort meloen, ‘sjamme’ genaamd,
niet groter dan een oranjeappel of citroen, met rode, gele en groene vlekken
(kunstmatig?) afgemaald, waartussen de schil glinsterend blinkt; hij smaakt
niet zeer zoet, maar riekt zeer aangenaam. Om zijn kleur en geur houdt
men hem voor het genoegen in de handen.”
K. kent de ‘etrogboom’ en die van de paradijsappel nu eens de vorm toe van
struik en ook leiboom, maar ook die van een ware, grote boom. In verband
hiermee moet men weten dat deze boom en meer andere in beide vormen
bestaan.
Over de ceder of een soort acaciaboom zegt Guérin: “Men treft hem aan, nu
eens in de toestand van een zeer mooie boom met reusachtige stam en wijd
uitgespreide kruin, dan weer in de vorm van een eenvoudige struik.” (T.S.
199; Sam. I, 33). Dit moge verder b.v. nrs. 839, 1283 verwondering
voorkomen.
***
Aan de nota over de Esrog- of Etrogappel kan dit worden toegevoegd.
Etrog is de officiële joodse benaming van de loofhuttenfeestappel.
Katarina meende de naam te hebben horen uitspreken als ‘Esrog’, doch
beide vormen hebben dezelfde waarde, zijn even goed, zoals hiervoor reeds
gezegd is (‘t’ = ‘s’, zie VOORREDE, nr. 4).
De joodse Encyclopedie gebruikt uitsluitend ‘Etrog’, andere boeken spreken
van de ‘Esrog’.
Een vriend kocht voor mij op de Antwerpse markt een kleine, langwerpige,
citroengele, bobbelige, geribde appel, die, zoal niet een echt-strikte Etrog,
dan toch een variëteit of soort er van is en door de Joden op loofhutten
gebruikt wordt. Bij mij is dit appeltje geheel uitgedroogd zonder te bederven
en nu is de dikke schil zo hard als het hout van een plank.
In deze gedroogde vorm is de vrucht 8 cm lang en op de dikste plaats van
de buik meet de doorsnede 4 cm. Er zal dus wel niet veel eetbaars aan zijn,
maar het is gemakkelijk in de hand te dragen. Het heeft deze vorm:
Fascikel 18
1286
|