heeft bij zijn aftocht enige families van zijn geringste kinderen
daar met een milde uitzet achtergelaten; zij hebben zich dan met
deze mensen in huwelijken verenigd. Abraham had vele
kinderen, zonen en dochters van verscheidene vrouwen, eer hij in
het land KanaƤn kwam. Hij moest op Gods bevel de vrouwen
achterlaten en de kinderen meenemen, want daar deze door hem
edeler van aard en aanleg waren, moesten zij op hun beurt
verscheidene vreemde stammen veredelen, hoewel zij niet in de
geslachtslijn van Gods volk moesten treden. Dit geslacht moest
uit Sara voortspruiten, nadat Abraham de zegen bekomen had
(Gen. 18).
Sara was werkelijk Abrahams zuster, een dochter van Tara, doch
van een andere moeder. Haar moeder stamde uit de kinderen van
Jektan, een zoon van Heber, van wiens andere zoon Faleg
Abraham afstamde. Zo waren in Abraham en Sara beide
stammen weer verenigd (zie fasc. 17, nr. 644, voetnoot 311).
782.
De meesten van Abrahams grote familie waren zijn kinderen; en
broer en zuster waren reeds in Chaldea getrouwd. Hij huwde hen
allen uit met een aanzienlijke gifte en droeg een bijzondere zorg
voor hen. Zij (sommigen van hen) waren ook nog met hem in
Egypte.
Wanneer hij in Hebron woonde, plaatste hij hen in een goed
gewest om de Dode Zee bij Soar, waar Lot met zijn dochters
zondigde (Gen. 19, 30-38). Er waren daar verschillende
onwetende stammen, van geringe stand, mensen als slaven, wier
leiders en koningen zij daarna werden, en met wie hun
nakomelingen zich vermengden en die zij aldus veredelden.
In de betrekkingen en het leven van toen en ook in de godsdienst
was het er hoofdzakelijk om te doen de mensengeslachten zo te
verbinden en te leiden, dat zij niet dieper zonken of ontaardden en
zich naar de geest en het vlees veredelden.
Fascikel 18
1372
|