| Te Jeruzalem zag de pelgrim Leroux hoe een officiant, na de zang van de
            les, met de ‘TORA’ of wetsrol in de hand, rondom dit verhoog ging en de rol
            op plechtige wijze ter verering aan de aanwezigen toonde; hij werd luide
            toegejuicht; daarna rolde hij het perkament op zijn stokken, wikkelde die in
            kostbare doeken en legde het terug in de kast, die met een dubbel
            voorhangsel en een deur gesloten werd. “Het is een vermaning en een
            verwijt, doet De Géramb opmerken, dat die Joden zulk een eerbied bewijzen
            aan de boeken van het Oude Testament, terwijl de christenen nauwelijks
            enige aandacht en ontzag hebben voor de veel kostbaarder boeken van het
            Nieuwe Testament.” –
            Zelfs brandt er in de synagogen dag en nacht licht voor de kast van de wet
            met de heilige boeken. Tot het synagoge-meubilair behoorden ook
            trompetten. De oefeningen bestonden niet alleen in voorlezingen en
            verklaringen, maar ook in gebed en psalmgezang.
            De synagoge vervulde een bewonderenswaardige rol.
            a)
            De reden van haar ontstaan en haar doel was het onderwijs van het
            volk in de wet van God. Daarom werd de school voor nog
            eerbiedwaardiger gehouden dan de synagoge; deze mocht dan ook in
            school veranderd worden en nog meer dienst doen als school, wat in
            arme dorpen wel gebeurde. Meestal echter behoorde een schoollokaal
            tot een synagoge.
            b)
            Het tweede voorname doel was de godsverering door het
            gemeenschappelijk gebed in de godsdienstige samenkomst, de
            gelovigen op te leiden tot, en te begeleiden in de dienst van God.
            De synagoge was het hart van het Jodendom en speelde een invloedrijker
            rol dan de tempel. Naar de tempel trokken de verder wonende Joden
            slechts twee of drie keren per jaar, de buitenlanders nog minder.
            Men kwam er zijn liturgische plichten vervullen, nam er deel aan enige
            plechtigheden, bracht er zijn offers, betaalde de tienden, voldeed aan de
            reinigingsvoorschriften of stelde nog andere akten, maar in de synagoge
            kwam men elke sabbat en feest en zelfs een paar dagen in de week.
            Men ontving er onderricht in de Wet, de profeten, de godsdienstige en
            nationale geschiedenis, in de godsdienstwaarheden, de moraal en haar
            praktijk; men zong, men bad en bracht God hierdoor de verschuldigde eer
            en heiligde de dag des Heren of sabbat.
            Zo was de synagoge met haar school in de handen van de schriftgeleerden,
            die het goed bedoelden, het middel om de mensen dit alles bij te brengen.
            Zo bevorderden synagoge en school de godsdienstige en nationale
            eenheidsband onder het volk, het solidariteitsgevoel, het geloofs- en
            gebedsleven, de kennis der grote waarheden van de godsdienst, van de
            Fascikel 18
            1306 |