| bloedbesprenkelingen en bewierokingen. (Op dit alles kan hier
            niet ingegaan worden; de beschrijving ervan vindt men in Lev. 16,
            1-34; 23, 26-32; 25, 9; Ex. 30, 10; Num. 29, 7-11).
            Ik heb ook de zoenbok gezien en hoe over twee bokken het lot
            geworpen werd (cfr. fasc. 17, nr. 717). De ene werd
            geslachtofferd, de andere de woestijn ingedreven met aan zijn
            staart iets gebonden, waarin, naar ik meen, vuur was. In de
            woestijn stortte hij van schrik in een afgrond. In deze woestijn
            (van Jericho), die achter de Olijfberg en Betanië begint, is ook
            David eens gegaan (II Sam. 16, 1-14).
            De hogepriester (Annas) te Jeruzalem was heden geweldig
            terneergeslagen en in de war; hij wenste dat een ander in zijn
            plaats het hogepriesterambt waarnemen zou; hij betrad vol angst
            het allerheiligste, na met aandrang het volk gesmeekt te hebben
            voor hem te willen bidden; het volk meende daarom dat hij een
            zonde op zijn geweten had en het was vol kommer dat hem een
            ongeluk in het allerheiligste mocht overkomen.
            Hij voelde inderdaad zijn geweten bezwaard, omdat hij
            medeplichtig was aan de moord op Zakarias, de vader van
            Joannes de Doper; zijn zonde woekerde en werkte door in zijn
            schoonzoon, die Jezus veroordeelde.
            Het was niet de hogepriester Kaïfas, maar, meen ik, zijn
            schoonvader Annas362.
            362 Dat Annas, anderhalf jaar vóór Christus’ veroordeling door Kaïfas, het
            hogepriesterambt bekleedde, hierin kan K. gelijk hebben.
            Men weet niet met zekerheid hoe de verhouding was van de twee
            hogepriesters tot elkaar en tot het hogepriesterambt, of zij elk een rol in de
            uitoefening van het ambt te vervullen hadden, dan of zij het om de beurt
            uitoefenden.
            Joannes de Doper begon, volgens Lk. 3, 1-2, zijn predikambt onder het
            hogepriesterschap van Annas en Kaïfas; in het Grieks staat er: ‘onder de
            hogepriester Annas en Kaïfas’. Voor deze uitdrukking hebben de exegeten
            nog geen bevredigende verklaring gevonden.
            Fascikel 18
            1256 |