zielen zou voldoen en ze alle zou verlossen. Dit laatste
was wel voor mij, doch niet voor de Joden van toen verstaanbaar
en klaar.
Zij beschuldigden zich aldus van de zonden hunner ouders en het
was als meenden zij te weten dat allerlei kwaad erdoor over hen
kwam, en als geloofden zij nog verslaafd te zijn aan de zonde
door de zondige ziel (of neiging tot zonde) die zij van hen geërfd
hadden (erfzonde)378.
Jezus kwam pas toe, wanneer dit biechten van de Joden reeds
volop aan de gang was; Hij werd vóór de synagoge ontvangen en
Hij nam in het begin plaats aan de ene kant, boven bij de leraars
(1 op schets), terwijl een andere het woord voerde.
Hij kwam om 5 uur aan. De offeranden van de boetvaardigen
bestonden in velerhande vruchten, doch ook in geld en
kledingstukken voor de priesters, ook in stoffen, zijden kwasten,
franjes, gordels, enz., doch het meest in reukwerk, waarvan een
weinig verbrand werd.
Zondenbekentenis van een echtbreekster.
746.
Nu was ik getuige van een ander zielroerend schouwspel.
Reeds terwijl andere vrouwen biechtten en offerden, zag ik een
378 Beschuldigden zich van de zonden hunner voorouders. –
De gedachte ‘der vaderen zonden’ komt herhaaldelijk in de H. Schrift terug,
b.v. bij Jesaja en Jeremia.
Hier werkt dit woord van Jeremia illustrerend: “Onze vaderen hebben
gezondigd; ze zijn niet meer en wij dragen de straf van hun
ongerechtigheid.” (Klaagl. 5, 7).
Bij hun professie legden de Essenen deze schuldbekentenis af: “Wij hebben
gezondigd, wij en onze vaderen, ingaande tegen Gods geboden, doch
rechtvaardig is Gods oordeel over ons en onze vaderen en Hij heeft de
barmhartigheden van zijn goedheid voor alle eeuwigheid aan ons betoond.”
Fascikel 18
1295
|