Wij menen de lezer een genoegen te doen met hier het mooie verhaal van
hetzelfde feit van Flavius Josephus te plaatsen:
“De Esseen Manahem was tot zulk een graad van heiligheid opgestegen dat
God hem de verborgenheden van de toekomst openbaarde.
Toen hij eenmaal Herodes als scholier met andere studiemakkers
ontmoette, voorzegde hij hem zijn latere verheffing tot het koningschap.
Herodes meende dat de Esseen hem niet kende of de draak met hem wilde
steken en antwoordde:
“Weet U al eens niet dat ik niet van koninklijken bloede ben en dat het
dus zo iemand niet staat zulk een verwachting te koesteren?”
Maar met een zelfzekere glimlach tikte Manahem hem op de schouders met
de woorden:
“Ik zei het u en herhaal het: gij zult koning worden en voorspoedig
regeren, want het ligt zo in Gods beschikking.
Herinner u dan dit tikken op uw schouders en verwonder u meteen over
de wisselvalligheden van het lot, maar vergeet vooral niet dat de eerste
bekommernis van een koning moet zijn: zijn leven en regeren
aangenaam te maken aan God, altijd en in alles de rechtvaardigheid
te betrachten en zijn onderdanen lief te hebben.
Maar eens aan het bewind gekomen, zult gij juist het contrarie doen.
Al zal enerzijds uw regering voorspoedig zijn en u geluk aanbrengen,
anderzijds zult gijzelf uw ongeluk bewerken door uw ontrouw jegens God
en uw onrechtvaardigheid tegenover de mensen.
Maar gij zult u aan Gods oppermacht niet kunnen onttrekken.
Hij die uw verborgenste gedachten en bedoelingen doorziet, zal aan het
einde van uw leven zijn gramschap op u uitwerken.”
Aanvankelijk stoorde Herodes zich weinig aan die woorden, waarvan hij de
ernst niet begreep, maar hij herinnerde zich die, toen hij zich op de troon
verheven zag en voorspoedig regeerde.
Hij liet Manahem ontbieden en stelde hem de vraag:
“Hoelang meen je, zal God me laten heersen? Mag ik op 10 jaren
rekenen?”
“Of je op 10 jaren mag rekenen,” antwoordde de profeet? “doe er nog 10
bij en dan nog eens 10, en dit op zijn minst!”
Tevreden over dit antwoord, behandelde Herodes Manahem voorkomend,
bewees hem eer en was sedertdien de Essenen gunstig gezind.
Fascikel 18
1333
|