800.
In de laatste tijd had hij allerlei boodschappen op zich genomen,
zaken en makelarij, waarin hij zeer behendig en ijverig was; vele
mensen hadden zijn diensten weten te benuttigen. De broer van
zijn overleden vader heette Simeon en leefde van de landbouw te
Iskariot, een dorp dat uit een twintigtal huizen bestond en op geen
grote afstand ten oosten van Meroz gelegen was, waartoe het
behoorde. Hier hebben ook zijn ouders zich een tijdlang
opgehouden en hijzelf ook de meeste tijd na hun dood.
Van daar is het, dat hij de bijnaam Iskariot bekomen heeft.
Zijn ouders leidden een zwerversleven, want zijn moeder was een
danseres en zangeres; zij stamde uit het geslacht van Jefte; ik
bedoel uit dit van zijn vrouw die uit het land Tob was.
(Hierheen nam Jefte de wijk, omdat het ‘t land van zijn vrouw
was); het ligt daar beneden, in het gewest, waar Saül de
Amalekieten versloeg (I Sam. 15, 7; gewest onbekend).
Zijn moeder was bovendien een poëtes; zij dichtte liedjes, rijmde
spreuken en zong die met harpbegeleiding; zij leerde ook ander
jong vrouwvolk dansen en zich opschikken naar velerlei vreemde,
nieuwe modes, die zij van stad tot stad overbracht.
Haar man was niet bij haar, toen zij, ik meen van een officier in
het gewest Damascus, dit ongelukskind ontving. Ik geloof dat
toen haar wettige man in Pella woonde.
Na op haar zwerftochten Judas nabij Asjkelon ter wereld gebracht
te hebben, ontmaakte zij zich er van, door hem te vondeling te
leggen; het werd een geschiedenis als die van Mozes. Zo werd
ook Judas spoedig na zijn geboorte op een water te vondeling
gelegd en door truken kwam hij terecht bij rijke, kinderloze
mensen, die hem een voortreffelijke opvoeding bezorgden; hij is
echter verkeerd uitgegroeid en een kwajongen geworden. Later
kwam hij door een list weer bij zijn moeder terecht als in de kost.
Het zweeft me vaag voor de geest dat de echte man van zijn
moeder, die een Jood uit Pella was, hem, bij het vernemen van
Fascikel 18
1404
|