is dan Salomon in zijn heerlijkheid (Mt. 6, 24-34).
Hij sprak nog veel treffende woorden van dezelfde
aard, in verband met allerlei dieren en voorwerpen
daar in het rond.
Hij hield hun voor dat zij de sabbat en de feestdagen
niet mochten ontheiligen door werken van
winstbejag. Werken van liefde, het redden van
mensen en vee waren hun geoorloofd, maar de oogst,
de vruchten op het veld moesten zij aan Gods
bescherming overlaten, en niet bij ieder dreigend
onweer op de sabbat daar rap, rap aan gaan werken.
Hij leerde hierover zeer uitvoerig en schoon, geheel in
de trant van zijn bergrede, want ook hier kwamen de
woorden voor: “Zalig zijn deze, zalig zijn gene, enz.”
(Mt. 5, 3-12; Lk. 6, 20).
Maar de burgers van deze stad waanden zich behoeftig, ze hadden
nooit genoeg en wilden veel winnen, zowel met hun
landbouwwerk als met hun handel en zij gingen in beide geheel
op. Ook overlaadden zij hun knechten met overwerk.
Bovendien waren zij belast met het inzamelen van de tienden van
het ganse gewest en zij hielden deze dikwijls lang achter en
woekerden ermee. Hun veldvruchten waren voor de handel
bestemd. Ik zag ook oude mensen hout verwerken en rondgaan
om de voortbrengselen van hun arbeid te verkopen; zij vonden
trouwens in het naburige woud al het nodige hout voor hun
bedrijf. Vooral zag ik hen in grote hoeveelheid houten zolen voor
sandalen snijden.
784.
Hier waren hoegenaamd geen Farizeeën. De mensen waren wat
grof en zeer vrekkig en daarbij nog trots op hun afstamming van
Abraham. Maar de zonen die Abraham hier geplaatst had, waren
weldra ontaard; zij hadden zich met de Sikemieten vermengd, en
toen Jakob later in het land hier aankwam, hadden zij de
Fascikel 18
1375
|