Op de schets ziet men hoe moeilijk het was voor K. de ligging van een
bepaalde plaats of zaal in dit complex ten opzichte van het hoofdgebouw te
bepalen. Bemerk bovendien dat het complex zich aan beide kanten nog
verlengt; de gravure is verkort moeten worden, zoals het te zien is.
“De moderne synagoge, lezen wij ook in Guide bleu, 80, is terzelfder tijd een
heiligdom of huis van gebed, een plaats van studie en van bijeenkomst;
ze omvat dus een zaal voorbehouden aan de eredienst of
godsdienstplechtigheden, een vergaderzaal, lokalen voor archieven en een
bibliotheek voor de gelovigen.”
Dit maakt het begrijpelijk hoe en waarom de zienster niet altijd duidelijk
onderscheid maakt tussen synagoge, school en herberg en huis van de
leraars, want door de benaming synagoge kan ook geheel dit complex
worden aangeduid, niet alleen het hoofdgebouw.
Dit laatste was een rechthoekige grote zaal en dikwijls door 2 rijen pilaren in
3 beuken ingedeeld.
Ook waren in de façade vaak 3 ingangen, beantwoordend aan de 3 beuken.
Nochtans was de hoofdingang gewoonlijk in de lange oostelijke zijde en hij
stelde de synagoge in verbinding met een voorhof dat door zuilengangen en
gebouwen, tot de synagoge behorend, omgeven was: school, herberg, enz.
Men vermoedt dat de synagoge ontstaan is tijdens de Babylonische
gevangenschap, wanneer de Joden geen tempel meer hadden om samen te
komen en God als volk zijn hulde te brengen, maar er zijn ook tekenen die
wijzen op een veel vroeger ontstaan.
In elk geval hebben de synagogen zich na de ballingschap en vooral in de
twee eeuwen vóór Christus zich zozeer vermenigvuldigd, dat er om zo te
zeggen geen dorp, hoe klein ook, bestond, dat niet zijn gebedshuis of
synagoge had.
Daar kwamen de gelovigen op elke sabbat driemaal voor de oefeningen
bijeen: op de vooravond, in de morgen of voormiddag en tegen de avond,
d.i. zowat 1,5 uur eer de sabbat eindigde.
Om goed de sabbat te vieren was het niet vereist alle 3 de vergaderingen bij
te wonen. Zo geschiedde ook op de feestdagen, waartoe ook de Nieuwe-
maan-feesten gerekend werden en later ook de vastendagen; zelfs hield
men tenslotte vergaderingen op de maandag en de donderdagen.
Tot het dienstpersoneel behoorde een overste of hoofd, ‘rosj’, d.i.
voorzitter, vaak het hoofd van de lokaliteit; hij droeg zorg voor het gebouw
en het meubilair, voor de goede orde en het goed verloop van de
bijeenkomsten.
Fascikel 18
1303
|