dieren bespannen. Ik zag Elias hierop de wagen bestijgen en als
op een regenboog snel naar Palestina rijden. Hij hield stil boven
een huis in Samaria.
Nu zag ik dat Elizeüs, die in dit huis aan het bidden was, omhoog
keek en dat Elias de brief vóór zijn voeten liet neervallen en dat
Elizeüs deze naar koning Joram bracht.
Van de 3 dieren aan Elias’ wagen, waren er twee van voren en het
derde van achteren aangespannen; het waren onbeschrijfelijk
lieve, fijne dieren; hun grootte was ongeveer die van kleine reeën;
ze waren sneeuwwit en hadden lang wit haar gelijk zijde, zeer
sierlijke fijne poten, beweeglijke koppen en op het voorhoofd een
bevallige, even naar voren gebogen hoorn.
Vroeger bij zijn hemelvaart had ik zijn wagen met juist dezelfde
dieren bespannen gezien363.
363 De brief die Elias door de profeet Elizeüs aan koning Joram liet
overbrengen, luidt als volgt:
“Zó spreekt Jahwe, de God van uw vader David: Omdat Ge het voorbeeld
van uw vader Josafat en uw vader Asa, de koning van Juda, niet hebt
nagevolgd, maar integendeel het wangedrag van de koningen van Israël, en
zodoende Juda met de burgers van Jeruzalem tot afgoderij hebt verleid,
zoals het huis Achab gedaan heeft; omdat ge ook uw broers hebt vermoord
die beter waren dan gij, daarom zal Jahwe uw volk, uw zonen, vrouwen,
bezittingen een geweldige slag toebrengen; zelf zult ge door een vreselijke
ziekte worden getroffen, nl. door een kwaal in de ingewanden, zodat na 2
jaren ziekte uw ingewanden uit uw lijf zullen puilen.” (II Kron. 21, 12-15).
Reeds is tussen de tekst gezegd dat sommigen de episode van deze brief
anders dan letterlijk verklaren.
Uit het visioen dat K. op dit gebeuren had, blijkt nochtans de profetische
oorsprong en echtheid van deze brief.
Terwijl evenwel de H. Schrift zwijgt over het ‘hoe’ van dit gebeuren,
krijgt de zienster er een voorstelling van: ze ziet de profeet een reiswagen
bestijgen en de reis naar Samaria ondernemen, maar hier zijn we geheel vrij
dit dichterlijk tafereel als een louter figuurlijke voorstelling te beschouwen,
waardoor haar de echtheid van het feit te kennen gegeven werd.
De 2 mannen die zij bij de ingangpoort van het paradijs tegenover elkander
bemerkt, zijn:
Fascikel 18
1259
|