De beulen stieten Hem met voeten en met knotsen onder
spotgeschreeuw voor zich uit en riepen: “Vooruit met de
strokoning; Hij moet zich met al de onderscheidingstekenen
en huldebewijzen die wij Hem gegeven hebben, ook aan de
Raad laten zien. En toen zij binnenkwamen in de zaal waar
vele leden van de Raad en ook Kaïfas nog op een
halfcirkelvormige verhoging zaten, begon er een nieuwe
versmading doorspekt met de gemeenste schimpscheuten en
heiligschendende toespelingen op allerhande heilige
gebruiken en handelingen.
Zoals zij Hem bij het bespuwen en bevuilen met slijk
toegeschreeuwd hadden: “Daar hebt Gij uw zalving tot koning
en tot profeet!”, zo dreven zij hier de spot met de zalving van
Magdalena en met het doopsel: “Hoe! riepen zij honend, durft
gij zo vuil voor de Hogeraad verschijnen?” Anderen wilt gij
steeds reinigen en zelf zijt gij niet rein, maar wacht, nu zullen
wij U eens wassen!”
Hierop haalden zij een bekken met troebel en smerig
rioolwater met een walgelijke grove vod erin en wreven Hem
hiermee over het aangezicht en over de schouders, alsof zij
Hem wilden reinigen, maar in werkelijkheid om Hem eerst nu
echt te bevuilen. Dit wassen ging gepaard met honen, stoten
en schimpen, waarbij zij de tong tegen Hem uitstaken, Hem
knielend begroetten of zich met hun achterlijf naar Hem toe
keerden.
Aan het einde van deze spotternij goten zij de gehele inhoud
van het bekken over zijn aangezicht met deze smaadwoorden:
“Hier heb Je kostbare zalf, hier heb Je nu narduswater ten
prijze van 500 denariën; hier krijg Je je doop met water uit de
vijver Bethesda!”
Tegen hun bedoeling stelde deze laatste beschimping Hem gelijk
met het paaslam. Deze offerlammeren immers, die heden
geslacht moesten worden, werden een eerste maal grofweg
gewassen in de vijver bij de Schaapspoort en vervolgens in de
Fascikel 30
237
|