Als het doodvonnis uitgesproken was en het schrijven begon,
alsook het twisten en zaniken van de hogepriesters met Pilatus,
werd Jezus prijsgegeven aan de willekeur van de beulen.
Vroeger hadden zij uit ontzag voor het gerecht (dat een nog
niet veroordeelde beschermt), nog een zekere maat in hun
boosheid gehouden, maar nu was Hij een prooi in de handen
van die verschrikkelijke mensen.
Zijn klederen, waarvan men Hem vóór zijn bespotting bij
Kaïfas had beroofd, werden weer te voorschijn gebracht.
Men had ze in bewaring gehouden en ik geloof dat sommige
medelijdende mensen ze gereinigd hadden, want ze zagen er
netter uit. Ik geloof overigens dat het bij de Romeinen het
gebruik was de ter dood veroordeelden aldus (in hun kleren,
als ze er hadden) naar de strafplaats te brengen.
Nu werd Jezus andermaal door de schandelijke boeven geheel
ontkleed; zij maakten zijn handen los om Hem zijn klederen
aan te kunnen doen. Zij rukten de rode, wollen spotmantel
van zijn doorwond lichaam, zodat daardoor menige wond
opnieuw geopend werd. Hijzelf omgordde zich nu bevend
met zijn lendendoek en daarna wierpen zij Hem zijn wollen
schouderkleed om de hals.
Daar evenwel zijn hoofd met de brede doornenkroon niet door
de halsopening kon van zijn naadloos, bruin kleed, die zijn
Moeder voor Hem gemaakt had, rukten zij de kroon van zijn
hoofd, waarvan alle wonden met onbeschrijfelijke pijn
opnieuw begonnen te bloeden. Als zij Hem nu het naadloze
kleed over zijn hoofd om het gewonde lichaam geworpen
hadden, deden zij Hem nog zijn wijd wit wollen bovenkleed
(tuniek) aandoen; zij wonden nog om zijn middel zijn brede
gordel en hingen Hem ten laatste zijn mantel om. Dan
eindelijk bonden zij Hem nog de gordelboei om, die voorzien
was van ijzeren punten en van 4 touwen, waaraan zij Hem
voortleidden; zij gingen hierbij verschrikkelijk ruw te werk en
hielden niet op Hem te stoten en te slaan.
Fascikel 30
392
|