Een bijbedenking van Katarina:
Wanneer ik in de oude tijden tempels zie, alsook paleizen van
grote koningen, die geheel vervallen zijn en tot banale doeleinden
gebruikt worden, denk ik altijd bij mijzelf: het is toch juist zoals
nu, 2000 jaren later, nu ook vele grote bouwwerken, die ten koste
van zware offers en moeizame inspanning werden opgetrokken,
verwoest en vernield liggen, nu verlaten kerken en kloosters tot
profane en dikwijls zondige doeleinden ontheiligd worden.
De kleine kerk van ons klooster, die voor mij een hemel op aarde
was en waarin de Koning van hemel en aarde zo gaarne onder
ons, arme zondaressen, in het H. Sacrament verbleef, staat reeds
ledig, zonder dak en vensters; het gelijkvloers heeft men reeds
van zijn grafstenen beroofd.
Ons arm kloostertje waarin ik zo gelukkig was in mijn cel op mijn
wankele stoel, gelukkiger dan een koning op zijn troon, want ik
kon elk ogenblik uitzien naar de kant van de kerk, waarin het H.
Sacrament berustte, – ons arm kloostertje, zeg ik, wat zal er in
enige tientallen jaren van geworden zijn? Binnenkort zal men
zich nauwelijks de plek nog herinneren, waar gedurende lange
jaren een schare godgewijde maagden voor de ganse wereld, voor
alle lijdende, verlaten zielen tot God zonder ophouden gesmeekt
en gebedeld hebben.
Maar God zal de kennis van de plaats wel hebben bewaard.
Bij Hem bestaat geen vergeten: verleden en toekomst zijn in Hem
tegenwoordig, want Hij is Degene die is. En zoals Hij mij in Hem
al die oude geschiedenissen aanwezig laat vinden, zo blijft in
Hem als in een opslagplaats bewaard en door Hem onthouden al
het goede dat op verwoeste en vergeten plaatsen werd gedaan en
ook al het kwade dat op misbruikte en ontwijde plaatsen gebeurd
is en gebeuren zal.
Hij onthoudt alles tot de dag van de afrekening, waarop alle
schuld tot de laatste penning zal moeten afgelost worden.
Fascikel 30
279
|