Hij zei: “Wat is er weeral zo vroeg aan de hand? Waarom hebt gij
die mens zo ellendig toegetakeld? Gij begint al vroeg te villen en
te slachten!”
Doch zij riepen tot de beulen: “Vooruit met Hem! in het
rechtshuis!” Hierna richtten zij het woord tot Pilatus: “Verneem
onze aanklachten tegen die misdadiger; wij mogen uw huis niet
binnentreden! wij zouden ons verontreinigen!”
Toen zij deze woorden hadden uitgeschreeuwd, riep een man van
grote gestalte en van een eerbiedwaardig voorkomen, midden uit
het volk dat zich achter hen op het forum verdrong:
“Zeker moogt gij het rechtshuis niet binnentreden, want het is
geheiligd door onschuldig bloed. Hij alleen mag het betreden,
want Hij alleen onder de Joden is rein, evenals de daar vermoorde
onschuldige kinderen!”
Na deze woorden met hevige ontroering en bezieling uitgegalmd
te hebben, verdween hij onder de menigte.
Deze man heette Sadok; hij was een welgesteld man en een neef
van Obed, de man (of een bloedverwant) van Serafia, die later
Veronika genoemd werd. Twee zoontjes van hem waren daar met
andere onschuldige kinderen op het plein van het gerechtshof, op
bevel van Herodes, vermoord geworden62.
Westfalen werd door de Franse legers onder de voet gelopen.
Zij speelden er de baas en heersten er als meesters over een
minderwaardig, verdeeld, verscheurd volk, tot God hen op hun beurt
vernederde.
Een paar regels verder maken de woorden van Pilatus: “Gij begint al vroeg
te villen en te slachten”, een toespeling op de slachting van de ontelbare
paaslammeren in de tempel, waarmee men kort na de middag een aanvang
zou maken. Het was alsof die bloeddorstige Joden op het uur der slachting
niet konden wachten. De slachting van Jezus die het ware Paaslam moest
zijn, duldde geen uitstel.
62 De man van Serafia heette Sirach, niet Obed.
Obed was aan haar verwant (fasc. 10, einde van nr. 275). De scene van de
man die uit de menigte vooruitspringt om openlijk Jezus’ onschuld te
verkondigen is typisch oosters.
Fascikel 30
300
|